In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Gambiaanse vreemdeling die zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. Eiser, geboren in 1984, had eerder in Duitsland een asielaanvraag gedaan die was afgewezen. Nederland heeft op 3 maart 2025 Duitsland verzocht om eiser terug te nemen op basis van de Dublinverordening, wat door Duitsland op 5 maart 2025 werd aanvaard. De rechtbank oordeelde dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling kon worden genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser voerde aan dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico op refoulement liep, maar de rechtbank oordeelde dat hij dit niet aannemelijk had gemaakt. De rechtbank stelde vast dat er geen concrete aanwijzingen waren dat de Duitse autoriteiten hun internationale verplichtingen niet zouden nakomen. Eiser had geen relevante landeninformatie overgelegd en zijn persoonlijke ervaringen in Duitsland waren onvoldoende om een risico op strijdige behandeling aan te tonen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en het bestreden besluit bleef in stand.