ECLI:NL:RBDHA:2025:6333

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
NL25.12361
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met medische problematiek

Op 15 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, die kampt met ernstige medische problemen, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie van 27 februari 2025, waarin zijn aanvraag niet in behandeling werd genomen. De voorzieningenrechter had eerder op 9 april 2025 een ordemaatregel getroffen om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit te schorsen tot er uitspraak was gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening. De medische situatie van de verzoeker, die onder andere een verhoogde bloeddruk en een afwijkend ECG vertoont, werd als ernstig beoordeeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat de medische belangen van de verzoeker zwaarder wogen dan de belangen van de minister om de verzoeker niet toe te staan het bezwaar in Nederland af te wachten. De voorzieningenrechter besloot dat de verzoeker de behandeling van het bezwaarschrift tot vier weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar in Nederland mag afwachten, en dat de opvangvoorzieningen tot die tijd niet mogen worden beëindigd. Tevens werd de minister veroordeeld tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan de verzoeker.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats GroningenBestuursrecht

zaaknummer: NL25.12361

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. A. Jankie),
en

de minister van Asiel en Migratie,

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
De minister heeft de aanvraag met het besluit van 27 februari 2025 niet in behandeling genomen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter heeft op 9 april 2025 een ordemaatregel getroffen inhoudende dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit van 27 februari 2025 worden geschorst tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening.
1.2.
Omdat het verzoek kennelijk gegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk gegrond is.
Wat aan het bestreden besluit vooraf ging
2. In het besluit van 20 juni 2022 is besloten dat verzoeker niet in aanmerking komt voor opschorting van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Het tegen dat besluit ingediende bezwaar is bij besluit van 19 januari 2024 gegrond verklaard, omdat uit het meest actuele advies van Bureau Medische Advisering (BMA) van 4 januari 2024 volgt dat de medische situatie van verzoeker is verslechterd. De combinatie van een verhoogde bloeddruk die met twee bloeddrukverlagende middelen behandeld wordt in combinatie met een afwijkend ECG houdt vooralsnog in dat een levensbedreigende cardiovasculaire complicatie (infarct, ritmestoornis) niet uitgesloten kan worden. Bij het uitblijven van de behandeling hiervoor wordt een medische noodsituatie verwacht binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden omdat de cardiale situatie zodanig is dat levensbedreigende complicaties kunnen ontstaan als behandeling uitblijft. De behandelmogelijkheden in Sierra Leone zijn ongewis. Daarom wordt uitstel van vertrek verleend van 1 november 2023 tot 1 november 2024.
2.1
Op 29 november 2024 heeft de minister een aanvraag voor een verblijfsvergunning van verzoeker ontvangen. Verzoeker vraagt om verblijf voor het verblijfsdoel ‘medische behandeling’. Ook heeft verzoeker gevraagd om toepassing te geven aan artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.2
De minister heeft bij besluit van 17 december 2024 in afwachting van een beslissing op de aanvraag voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘medische behandeling’ voorlopig uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000 voor een periode van maximaal zes maanden, te weten van 17 december 2024 tot 17 mei 2025, of zoveel korter tot het moment waarop op de aanvraag van 29 november 2024 is beslist. Gedurende de periode van voorlopige opschorting van vertrek heeft verzoeker rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder j, van de Vw 2000. Het rechtmatig verblijf vervalt van rechtswege na ommekomst van de termijn of de bekendmaking van de beslissing op de aanvraag voor een verblijfsvergunning ‘medische behandeling’.
Het bestreden besluit en de rechtsmiddelen
3. Op 27 februari 2025 heeft de minister de aanvragen niet in behandeling genomen, omdat de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvragen of voor de voorbereiding van de beschikking. Uit de nota ‘niet-inhoudelijke afdoening’ van het BMA van 10 januari 2025 blijkt dat de gegevens en bescheiden die verzoeker heeft verstrekt onvoldoende zijn. Daarom heeft de minister op 13 januari 2025 een brief gestuurd waarin verzoeker in de gelegenheid is gesteld om uiterlijk op 27 januari 2025 de recente relevante medische gegevens afkomstig van de cardioloog op te sturen. Er is uitstel verleend tot 10 februari 2025. De minister heeft niets van verzoeker ontvangen en daarom zijn de aanvragen buiten behandeling gesteld. Verzoeker kan binnen vier weken bezwaar maken. Hij mag het besluit op het bezwaar niet in Nederland afwachten, maar hij kan de voorzieningenrechter vragen dat hij het besluit op het bezwaar in Nederland mag afwachten.
3.1
Verzoeker heeft op 14 maart 2025 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
3.2
Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) heeft bij brief van 20 maart 2025 aan verzoeker meegedeeld dat hij op 27 februari 2025 een negatieve beschikking van de IND heeft ontvangen en dat de vertrektermijn op 28 maart 2025 verstrijkt. Dit heeft gevolgen voor het recht op opvangvoorzieningen van het COa. Op 10 april 2025 zullen de RVA-verstrekkingen worden beëindigd.
3.3
Verzoeker heeft op 27 maart 2025 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 februari 2025. Ook heeft verzoeker op 30 maart 2025 een aanvullend verzoekschrift ingediend. In de gronden heeft verzoeker onder meer aangegeven, mede vanwege de zorgelijke situatie die ook bij de minister en haar ketenpartners bekend is, dat de minister contact had kunnen opnemen met de gemachtigde van verzoeker om melding te maken van het niet aanleveren van medische informatie door de cardioloog. Daarbij komt dat er van andere behandelaars wel medische informatie is ontvangen.
3.4
Op 9 april 2025 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht met spoed uitspraak te doen, omdat het COa heeft aangegeven dat de opvangvoorzieningen op 10 april 2025 zullen worden beëindigd. Ook heeft verzoeker aanvullende gronden van bezwaar ingediend. Daarbij heeft verzoeker onder meer gewezen op informatie van de cardioloog waaruit blijkt dat er sprake is geweest van een administratieve fout wat betreft het adres van verzoeker.
3.5
Omdat de voorzieningenrechter niet op zo een korte termijn zorgvuldig een uitspraak kon doen op het verzoek om een voorlopige voorziening, heeft de voorzieningenrechter bij wijze van ordemaatregel op 9 april 2025 een voorlopige voorziening getroffen.
3.5
De minister heeft desgevraagd op 15 april 2025 een reactie aan de voorzieningenrechter doen toekomen. De minister stelt zich primair op het standpunt dat er geen spoedeisend belang is, omdat er geen uitzetting gepland is en geen uitzettingshandelingen zijn verricht. Subsidiair stelt de minister zich op het standpunt dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Uit artikel 4:5 lid 1 onder c, van de Algemene Wet Bestuursrecht in combinatie met paragraaf A3/7.2.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 blijkt welke gegevens overgelegd moeten worden voor het kunnen opvragen van een inhoudelijk medisch advies. Na een herstelverzuimbrief en een telefonisch contact met de gemachtigde heeft verzoeker niet de gevraagde gegevens overgelegd. Verder kan verzoeker volgens de minister nieuwe aanvragen indienen als hij wel beschikt over de gevraagde gegevens. Ook hebben vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf hebben en geen recht hebben op RVA-verstrekkingen recht op de noodzakelijke medische zorg.
Beoordeling voorzieningenrechter
4. Anders dan de minister heeft verzoeker wel een spoedeisend belang gelet op het verstrijken van de vertrektermijn en de omstandigheid dat het COa heeft aangegeven dat de RVA-verstrekkingen zullen worden beëindigd nu de aanvraag niet in behandeling is genomen. De voorzieningenrechter stelt vervolgens vast, mede gelet op dat wat onder 2. is overwogen, dat niet in geschil is dat verzoeker kampt met ernstige medische problematiek. De vraag of de minister de aanvraag buiten behandeling mocht stellen omdat medische informatie ontbrak en de daarmee samenhangende vraag of het niet tijdig aanleveren van medische informatie eiser te verwijten is, laat de voorzieningenrechter op dit moment onbeantwoord. Gelet op de medische problematiek van eiser ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de gevraagde voorziening te treffen. De medische belangen van verzoeker om de behandeling van het bezwaarschrift in Nederland te mogen afwachten wegen zwaarder dan de belangen van de minister om verzoeker niet toe te staan het bezwaar in Nederland te mogen afwachten. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat de minister de bevoegdheid heeft om in bezwaar de aanvragen alsnog in behandeling te nemen en het BMA om advies te vragen. Dat wat de minister onder 3.5 heeft aangegeven, maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat het belang van verzoeker om de behandeling van het bezwaarschrift in Nederland te mogen afwachten minder zwaar weegt.

Conclusie en gevolgen

5. De voorzieningenrechter treft de voorlopige voorziening dat verzoeker de behandeling van het bezwaarschrift tot vier weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar in Nederland mag afwachten. Dat betekent dat de opvangvoorzieningen tot die tijd niet mogen worden beëindigd.
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, krijgt verzoeker een vergoeding voor zijn proceskosten. De minister moet dit betalen. Deze vergoeding bedraagt € 907,- omdat de gemachtigde van verzoeker een verzoekschrift heeft ingediend.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe;
  • schorst het besluit van 27 februari 2025 tot vier weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan op 15 april 2025 door mr. M. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
mr. M.A. Buikema mr. M. Munsterman
(griffier) (rechter)