ECLI:NL:RBDHA:2025:6359

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
24/2174
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van het WIA-dagloon en de toepassing van het evenredigheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Berkel, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door C. Schravezande. Eiser had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, die aanvankelijk was afgewezen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na bezwaar werd de aanvraag gegrond verklaard, maar eiser was het niet eens met de hoogte van het vastgestelde dagloon van € 125,41. Eiser stelde dat zijn dagloon lager was dan het Ziektewet-dagloon en dat de berekening niet correct was, waarbij hij een beroep deed op het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het gewijzigde besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de vaststelling van het WIA-dagloon correct was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die toepassing van het Dagloonbesluit in dit geval onredelijk bezwarend maakten. Eiser werd in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/2174

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M. Berkel),
en

de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,

(het Uwv)
verweerder
(gemachtigde: C. Schravezande).

Inleiding

Met het besluit van 27 maart 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen omdat hij minder dan 35%, namelijk 20,60%, arbeidsongeschikt wordt geacht.
Met het besluit van 5 februari 2024 (het bestreden besluit) is het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Eiser krijgt per 14 april 2023 een WIA-uitkering omdat hij meer dan 65%, namelijk 100% arbeidsongeschikt is.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met het besluit van 4 september 2024 (het gewijzigde besluit) heeft verweerder in verband met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 30 juli 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:1525) het bestreden besluit gewijzigd en bepaald dat het dagloon wordt aangepast. Eisers dagloon bedraagt € 125,41.
Eiser heeft laten weten het niet eens te zijn met het gewijzigde besluit.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 19 februari 2025 ter zitting behandeld. Ter zitting zijn verschenen eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Het gewijzigde besluit
1.1.
Tijdens de beroepsprocedure heeft verweerder het bestreden besluit vervangen door het gewijzigde besluit. Met de wijziging van het besluit is niet aan de gronden van eiser over de hoogte van het dagloon tegemoet gekomen. De rechtbank merkt het gewijzigde besluit daarom aan als een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat het beroep tegen het bestreden besluit ook betrekking heeft op het gewijzigde besluit.
1.2.
De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog enig belang heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit. De medische beoordeling is niet meer in geschil. Wat eiser in beroep tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd zal, voor zover van toepassing, worden beoordeeld in het kader van het beroep tegen het gewijzigde besluit. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit daarom niet-ontvankelijk verklaren.
De standpunten van partijen
2.1.
Eiser heeft met betrekking tot de vaststelling van zijn dagloon in algemene zin aangevoerd dat zijn WIA-dagloon lager is dan het Ziektewet-dagloon. Dat kan volgens eiser niet.
2.2.
Eiser heeft ook aangevoerd dat verweerder geen nieuw dagloonrapport beschikbaar heeft gesteld. Verweerder dient dit alsnog op te stellen. Ook klopt de nieuwe dagloonberekening niet nu verweerder uitgaat van verkeerde bedragen. Zo wijst eiser op een betaalspecificatie van week 7 uit 2021. Tegenover het weekloon van € 663,18 netto staat een brutoloon van € 3.200,00. Eiser doet verder een beroep op het evenredigheidsbeginsel. Als verweerder het SV-loon zoals gehanteerd bij de Ziektewet-uitkering (ZW-uitkering) zou indexeren en als basis gebruiken voor de WIA-uitkering zal eiser financieel minder zwaar getroffen worden. Eiser meent dat hij onevenredig hard wordt getroffen door het besluit. In dit verband verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank van 23 mei 2023. [1] In deze uitspraak werd een beroep op het evenredigheidsbeginsel gegrond verklaard, waarbij de rechtbank expliciet overwoog dat het dagloon een redelijke afspiegeling moet vormen van de welvaart in de periode voorafgaand aan de verzekerde periode.
2.3.
Met betrekking tot de afwezigheid van een dagloonrapport stelt verweerder dat in de begeleidende brief van 4 september 2024 duidelijk is vermeld dat de dagloonmodule DMO nog niet is ingesteld op de recente jurisprudentie over loonloze tijdvakken. Daarom is het dagloon in dit geval handmatig berekend. Verweerder ziet niet in waarom de volstrekt heldere berekening in de bijlage bij het besluit van 4 september 2024 niet onderbouwd of toetsbaar is. De wijziging betreft uitsluitend het aantal dagen waardoor het totale loon wordt gedeeld. Het loon en de gewerkte maanden zijn ongewijzigd overgenomen uit het dagloonrapport van 22 februari 2023. Eiser heeft niet aangevoerd of aangetoond dat deze bedragen onjuist zijn. Verweerder gaat er vanuit dat dat het loon over over week 7 in 2021 deze week is opgenomen in de opgave van de werkgever over de maand februari 2021. De uitspraak waar eiser een beroep op doet is anders dan de hier voorliggende zaak. Daarbij heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank in zijn uitspraak van 16 juli 2024 [2] vernietigd en het beroep alsnog ongegrond verklaard.
2.4.
Ter zitting heeft eiser zich beklaagd over de contacten met het Uwv, waarbij hij zich onheus bejegend voelde. Zijn dagloon is steeds te laag geweest. Eiser is door de hele gang van zaken in de schulden terecht gekomen. Eiser heeft daarvoor geen adequate hulp kunnen vinden.
Beoordeling door de rechtbank
3.1.
Aan de orde is de vraag of het Uwv terecht eisers dagloon in overeenstemming met het Dagloonbesluit (nader) heeft bepaald op € 125,41. Verder moet de rechtbank beoordelen of het vastgestelde dagloon evenredig is.
3.2.
Eiser heeft de door verweerder gehanteerde referteperiode van 1 april 2020 tot en met 31 maart 2021 niet betwist. De rechtbank behoeft die dus niet te beoordelen. De rechtbank merkt op dat eiser ook niet heeft gesteld dat de gegevens in de polisadministratie (het SV-loon opgegeven door de werkgever) niet kloppen.
3.3
Eisers algemene stelling dat zijn WIA-dagloon lager is dan zijn Ziektewet-dagloon is, in ieder geval sinds het gewijzigde besluit, in strijd met de feiten. Het Ziektewet-dagloon werd volgens eisers eigen stellingen per 19 april 2021 vastgesteld op € 110,95; dat bedrag is niet geïndexeerd. Het WIA-dagloon bedraagt na indexering € 125,41. Dat is hoger en niet lager dan het ZW-dagloon. Eiser heeft verder niets aangevoerd dat betrekking heeft op de vraag of verweerder bij de berekening van het WIA-dagloon in het gewijzigde besluit het Dagloonbesluit correct heeft toegepast. De rechtbank behoeft daarop ook dan niet verder in te gaan.
3.4.
Met betrekking tot de betaalspecificatie van week 7 in 2021, welke week binnen de referteperiode valt, overweegt de rechtbank dat zij geen aanleiding ziet om aan te nemen dat dit weekloon niet zou zijn meegenomen in het SV-loon. Eiser wil dat het weekloon van week 7 in 2021 (€ 663,18) wordt omgerekend naar een bruto maandloon, dat volgens hem dan € 3.200,-- bedraagt, en dat van dat hoge maandloon wordt uitgegaan om het dagloon te berekenen. Eiser heeft dat loon van € 3.200,-- echter niet feitelijk verdiend. Alleen al om die reden kan dat bedrag geen onderdeel uitmaken van de dagloonberekening, die is gebaseerd op het historische loon dat de werknemer (hier: eiser) in de referteperiode daadwerkelijk bij alle werkgevers heeft genoten. De betaalspecificaties die eiser heeft overgelegd over de maanden april en oktober 2021 kunnen niet meegenomen worden in de beoordeling nu zij vallen buiten de referteperiode.
3.5.
Eiser wenst een nieuw dagloonrapport. Verweerder heeft toegelicht dat de zogenoemde dagloonmodule DMO nog niet is aangepast aan de recente jurisprudentie over loonloze tijdvakken. Daarom is het dagloon in dit geval handmatig berekend. Met verweerder ziet de rechtbank niet in dat de gedetailleerde handmatige berekening zoals die bij het besluit is gevoegd niet voldoende zou zijn. Bovendien is het juist, zoals verweerder heeft gesteld, dat de enige wijziging in de berekening het aantal dagen is waardoor het totale loon wordt gedeeld. Dat aantal dagen heeft eiser niet betwist.
3.6.
De rechtbank volgt, gelet op het voorgaande, de bij het gewijzigde besluit gevoegde dagloonberekening en komt tot het oordeel dat het WIA-dagloon van € 125,41 door verweerder correct is vastgesteld en in overeenstemming is met het Dagloonbesluit.
3.7.
Meer in het algemeen overweegt de rechtbank in aansluiting op hetgeen ter zitting is besproken het volgende. Eiser beroept zich in deze zaak op drie dagloonsystemen, te weten dat van de Werkloosheidswet, de Ziektewet en de Wet WIA. Die systemen verschillen van elkaar. Het is niet zo dat, zoals eiser wenst, de berekening van een Ziektewetdagloon kan worden aangepast met een indexatie die voor een WIA-dagloon toepasselijk is. Dat eisers Ziektewetdagloon anders is berekend dan het WIA-dagloon, heeft te maken met de bepaling van artikel 15, eerste lid, van de Ziektewet. Daarin is geregeld dat voor de berekening van het dagloon (enkel) wordt uitgegaan van de dienstbetrekking waarin werd gewerkt op het moment van de ziekmelding. Bij de berekening van het WIA-dagloon is dat anders; daar worden de verdiensten meegenomen van alle werkgevers die de verzekerde in de referteperiode heeft gehad. Eiser heeft verder een beroep gedaan op een uitspraak van deze rechtbank die betrekking had op de hoogte van het WW-dagloon in een specifieke situatie. Dit is echter een WIA-zaak. De door eiser bedoelde uitspraak bestaat bovendien inmiddels niet meer omdat deze is vernietigd door de CRvB.
3.8.
Eiser meent dat hij onevenredig hard wordt getroffen door het gewijzigde besluit. Iemand die, zoals eiser, in zijn loopbaan geleidelijk aan meer gaat verdienen en dan langdurig ziek wordt, mag niet zo ver in verdiensten achteruit gaan als in het geval van eiser is gebeurd. Eiser wil daarom dat in zijn geval de berekening van het WIA-dagloon het Dagloonbesluit buiten toepassing wordt gelaten vanwege strijd met het evenredigheidsbeginsel, voor hem een hoger dagloon wordt bepaald en hij daardoor een hogere WIA-uitkering ontvangt. Die beroepsgrond komt neer op een exceptieve toets van het Dagloonbesluit aan het evenredigheidsbeginsel.
3.9.
Eisers beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet. De dagloonberekening is dwingendrechtelijk van aard. Het Uwv heeft geen ruimte om hiervan af te wijken. Het Dagloonbesluit is een algemeen verbindend voorschrift dat geen wet in formele zin is en vaststelling van het WIA-dagloon is een gebonden besluit. Uit de jurisprudentie volgt dat bij een gebonden bevoegdheid op het niveau van het algemeen verbindende voorschrift al een belangenafweging in algemene zin heeft plaatsgevonden. De uitkomst daarvan is neergelegd in de wettelijke voorwaarden voor de uitoefening van die bevoegdheid en daarmee is in beginsel ook de evenredigheid van het besluit gegeven. Er kunnen zich bijzondere omstandigheden voordoen die maken dat toepassing van een algemeen verbindend voorschrift voor een belanghebbende zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel, dat die toepassing achterwege moet blijven. Dit betekent dat het bestuursorgaan uiteindelijk (“onder de streep”) moet beoordelen of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat toepassing van het algemeen verbindende voorschrift in het voorliggende geval tot een onevenredige uitkomst zou leiden, maar daarbij gaat het dan alleen nog om de evenwichtigheid. Een besluit is onevenwichtig als het in de gegeven omstandigheden voor een belanghebbende onredelijk bezwarend is, dat wil zeggen zozeer in strijd met het evenredigheidsbeginsel dat toepassing achterwege moet blijven.
3.10.
De rechtbank is van oordeel dat de vaststelling van het WIA-dagloon van eiser niet heeft geleid tot een uitkomst die maakt dat het bestreden besluit voor hem onredelijk bezwarend is. Er is daarom geen aanleiding om de dagloonberekening in het Dagloonbesluit buiten toepassing te laten. De rechtbank overweegt daartoe allereerst dat eiser eraan voorbij gaat dat hij er ten opzichte van zijn ZW-uitkering op vooruit is gegaan. Dat het niet mogelijk is om fictieve bedragen die niet daadwerkelijk zijn verdiend, mee te nemen in het dagloon, zoals de door eiser berekende € 3.200,--, maakt niet dat het dagloon daardoor onredelijk bezwarend wordt. Wellicht was eiser, als hij niet ziek was geworden, méér gaan verdienen. Dergelijke toekomstverwachtingen maken echter geen deel uit van de dagloonberekening. Het Dagloonbesluit gaat uit van de gedachte dat het WIA-dagloon het historisch loon is dat is verdiend in het jaar voorafgaand aan het intreden van de ziekte of het gebrek. Dat strookt met de verzekeringsgedachte, waar het inkomen voorafgaand aan het intreden van de ziekte leidend is voor het verzekerde inkomensverlies. Eventuele toekomstige stijgingen van het inkomen zijn niet meeverzekerd. Tenslotte overweegt de rechtbank dat eiser met zijn dagloon van € 125,41 niet onder het bestaansminimum uitkomt, zodat ook daarin geen onevenwichtigheid is gelegen.
3.11.
Er bestaat daarom geen aanleiding om de dagloonberekening wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel buiten toepassing te laten.
4. Dat eiser zich door het Uwv onheus bejegend heeft gevoeld - hoe naar dat op zichzelf ook is - vormt geen reden om het dagloon te verhogen. Eiser heeft verder gezegd dat hij sinds zijn ziekte steeds minder inkomen is gaan ontvangen en door het Uwv in de schulden is gekomen. In algemene zin is dat juist: eisers inkomen is gedaald doordat een arbeidsongeschiktheidsuitkering nu eenmaal niet 100% van zijn inkomen bedraagt. Eiser heeft geen bewijsstukken overgelegd van het ontstaan van zijn schulden. Ook schulden vormen geen reden om de WIA-uitkering te verhogen. Ter zitting is daarover wel besproken dat eiser, die schuldhulp heeft maar daar niet geholpen zegt te worden, een beroep kan doen op een schuldenfunctionaris van de rechtbank om hem waar mogelijk te verwijzen en bij te staan.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep tegen het bestreden besluit is niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het gewijzigde besluit is ongegrond. Omdat verweerder het bestreden besluit in beroep heeft gewijzigd, bestaat er aanleiding voor vergoeding van het griffierecht en om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het gewijzigde besluit ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. S.R. Veili, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.