ECLI:NL:RBDHA:2025:6363

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
NL25.6904
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Sierra Leoonse nationaliteit niet in behandeling genomen op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiseres met de Sierra Leoonse nationaliteit. De eiseres had op 23 september 2024 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. Dit gebeurde op basis van het besluit van 12 februari 2025, waarin werd gesteld dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, conform de Dublinverordening. De rechtbank heeft het beroep van de eiseres, die niet op de zitting verscheen, behandeld op 28 maart 2025.

De rechtbank overwoog dat de eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. De rechtbank oordeelde dat de minister zich terecht op het standpunt had gesteld dat de asielaanvraag niet in behandeling genomen hoefde te worden, omdat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat het Dublingehoor, dat bedoeld is om de verantwoordelijke lidstaat te bepalen, aan de eisen voldeed en dat de eiseres niet zorgvuldig was gehoord, zoals zij had aangevoerd.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiseres kan worden overgedragen aan Frankrijk voor de behandeling van haar asielaanvraag. De rechtbank wees ook de verzoeken om proceskostenvergoeding af, omdat de eiseres in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6904

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.R. van der Linde),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Met het besluit van 12 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (de asielaanvraag) niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek van eiseres om een voorlopige voorziening (met zaaknummer NL 25.6905), op 28 maart 2025 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 2001 en heeft de Sierra Leoonse nationaliteit. Zij heeft op 23 september 2024 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Uit onderzoek in EU-vis is onder andere gebleken dat Frankrijk een visum heeft verleend aan eiseres met een geldigheidsduur van 26 juni 2024 tot 8 oktober 2024. Het visum was minder dan 6 maanden verlopen ten tijde van de asielaanvraag in Nederland. Eiseres heeft verklaard dat zij het visum heeft gebruikt om het grondgebied van de lidstaten in te reizen en het grondgebied sindsdien niet te hebben verlaten.
3. Op 4 december 2024 heeft Nederland aan Frankrijk verzocht om eiseres over te nemen op grond van artikel 12, vierde lid, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening). Op 4 februari 2025 heeft Frankrijk dit verzoek, op grond van artikel 14, vierde lid, van de Dublinverordening, aanvaard.
Het bestreden besluit
4. Met het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres met toepassing van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Verweerder stelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) en artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) strijdige behandeling. Ook is volgens verweerder niet gebleken dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die aanleiding geven om haar asielaanvraag in Nederland in behandeling te nemen.
Beroepsgronden
5. Eiseres voert aan dat zij niet zorgvuldig is gehoord gezien het summiere karakter van het gehoor en het besluit derhalve onzorgvuldig, in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, tot stand is gekomen. Eiseres heeft tevens geconcludeerd dat in het besluit niet wordt betwist dat haar smokkelaar in Frankrijk connecties heeft. Nu smokkelaars normaal gesproken tot een machtig crimineel netwerk behoren, kan men er niet bij voorbaat vanuit gaan dat eiseres in Frankrijk beschermd kan worden door de Franse autoriteiten.
Beoordeling door de rechtbank
Dublingehoor
6. In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is onder C1/2.6, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“De IND neemt tijdens de Dublinprocedure een zogenaamd Dublin gehoor af als bedoeld in artikel 3.109c, vierde lid, Vb. Tijdens het Dublin gehoor biedt de IND de vreemdeling de mogelijkheid om de volgens artikel 4 Verordening (EU) 604/2013 aan hem verstrekte informatie juist te begrijpen; stelt de IND in ieder geval vragen in het kader van Verordening (EU) 604/2013; en informeert de IND de vreemdeling over de resultaten van het onderzoek naar de vingerafdrukken van de vreemdeling. De IND stelt aan de vreemdeling vragen over de resultaten van het onderzoek in Eurodac en EU VIS als hiertoe aanleiding is.”
7. In artikel 3.109c van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) staat het volgende opgenomen in lid 4: “De vreemdeling wordt zo spoedig mogelijk door Onze Minister gehoord over de mogelijkheid van toepassing van artikel 30 van de Wet. Tevens wordt de vreemdeling gehoord over zijn eventuele bezwaren tegen overdracht naar de verantwoordelijke lidstaat, als bedoeld in artikel 30, tweede lid, van de Wet. Tijdens het gehoor kunnen onder meer vragen worden gesteld omtrent de identiteit, nationaliteit, etniciteit, religie, herkomst, reisroute, documenten, eventueel verblijf in derde landen, en de personalia en verblijfplaats van familieleden.”
8. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij niet zorgvuldig is gehoord, merkt de rechtbank allereerst op dat het Dublingehoor is bedoeld om de verantwoordelijke lidstaat te bepalen. In het aanmeldgehoor is eiseres reeds in het begin hiervan op de hoogte gesteld. Vervolgens is eiseres ook geïnformeerd dat van belang is om alle omstandigheden die van belang kunnen zijn bij het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat zo snel mogelijk kenbaar te maken. [1] Ter zitting heeft verweerder erkend, en de rechtbank onderschrijft dit, dat er had kunnen worden doorgevraagd, maar heeft daaraan volgens de rechtbank terecht toegevoegd dat het gehoor voldoet aan de eisen. Tijdens het Dublingehoor is eiseres gevraagd naar bezwaren tegen overdracht aan Frankrijk en is haar gevraagd of zij al haar bezwaren kenbaar heeft kunnen maken. [2] Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee gehandeld volgens de Vc en het Vb. Verweerder heeft terecht gewezen op de mogelijkheid om door middel van correcties en aanvullingen en de zienswijze de bezwaren aan te vullen. Eiseres heeft hier geen gebruik van gemaakt. Ook in beroep heeft eiseres de bezwaren niet aangevuld. De bezwaren die door eiseres tijdens het Dublingehoor zijn genoemd, zijn door verweerder inhoudelijk beoordeeld. Gelet hierop ziet de rechtbank onvoldoende grond om te oordelen dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen.
9. De beroepsgrond slaagt niet.
Bescherming Franse autoriteiten
10. De rechtbank stelt voorop dat bij de toepassing van de Dublinverordening het uitgangspunt is dat verweerder mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen (het interstatelijk vertrouwensbeginsel). De Afdeling heeft in onder meer de uitspraken van 18 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2472 en 30 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3552, geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.
11. Het vorenstaande betekent dat verweerder in beginsel mag uitgaan van het vermoeden dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen tegenover eiseres zal nakomen en dat de behandeling van eiseres in Frankrijk niet in strijd zal zijn met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Dit betekent ook dat eiseres zich bij voorkomende problemen kan wenden tot de Franse autoriteiten. Eiseres voert aan dat de smokkelaar “connecties/banden heeft” in Frankrijk en dat normaal gesproken dergelijke smokkelaars deel uitmaken van een – machtig - crimineel netwerk, waardoor er niet bij voorbaat vanuit kan worden gegaan dat eiseres beschermd kan worden door de Franse autoriteiten. Eiseres beperkt zich hierbij tot algemeenheden en heeft deze niet nader gemotiveerd. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat de autoriteiten van Frankrijk eiseres niet kunnen of willen helpen. Nu van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, mag van eiseres worden gevergd dat zij zich bij eventuele problemen meldt bij de Franse autoriteiten.
12. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder terecht heeft besloten de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling te nemen en dat verweerder haar mag overdragen aan Frankrijk.
14. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Horst - van Dee, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Aanmeldgehoor, pagina 2.
2.Aanmeldgehoor, pagina 6.