ECLI:NL:RBDHA:2025:6364
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag van een Moldavische vreemdeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het beroep van eiser, een Moldavische vreemdeling, tegen de beslissing van de minister van Asiel en Migratie. De minister heeft op 20 februari 2025 de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft allereerst beoordeeld of eiser procesbelang heeft bij het beroep. De minister heeft op 21 februari 2025 meegedeeld dat de overdracht van eiser wordt uitgesteld, omdat hij met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft op 26 februari 2025 aangegeven geen contact meer te hebben met eiser. De rechtbank concludeert dat, gezien deze omstandigheden, eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland.
Daarom heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en oordeelt dat eiser geen recht heeft op vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.