ECLI:NL:RBDHA:2025:6388

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
NL25.9414
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Turkse eiser wegens ongeloofwaardige vrees voor bloedwraak en strafrechtelijk verleden

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de asielaanvraag van een Turkse eiser, die in Nederland verblijft sinds 1980. De eiser heeft op 14 januari 2025 asiel aangevraagd, omdat hij vreesde voor bloedwraak en vervolging door de Turkse autoriteiten. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag echter afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de vrees van de eiser niet aannemelijk werd geacht. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 8 april 2025, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de verklaringen van de eiser vaag, summier en onsamenhangend zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet in staat is geweest om zijn vrees voor bloedwraak en vervolging door de autoriteiten voldoende te onderbouwen. Bovendien heeft de rechtbank de stelling van de minister gevolgd dat de eiser een gevaar voor de openbare orde vormt, gezien zijn strafrechtelijk verleden met meer dan 70 veroordelingen. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de minister in stand gehouden, en het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.9414

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. J.R. Sotthewes-de Jonge).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van eisers eerste asielaanvraag. Eiser stelt dat hij in Turkije te vrezen heeft vanwege bloedwraak en voor de autoriteiten. De minister acht de vrees niet aannemelijk. De rechtbank komt tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
1.1.
Onder 2. staat het procesverloop. Onder 3. staan de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het afwijzende besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 4. Aan het einde van de uitspraak staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 14 januari 2025 een asielaanvraag ingediend. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 20 februari 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond.
2.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. [1]
2.2.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 8 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister. Het onderzoek is op zitting gesloten.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser heeft de Turkse nationaliteit en is geboren op [datum]. Eiser verblijft sinds 1980 in Nederland en had een reguliere verblijfsvergunning. De minister heeft deze vergunning met het besluit van 5 oktober 2018 ingetrokken, en aan eiser een terugkeerbesluit en zwaar inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd. Hieraan is ten grondslag gelegd dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormt, omdat hij in Nederland voor ruim 70 misdrijven is veroordeeld. Het beroep en hoger beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn verblijfsrecht zijn ongegrond verklaard. Het besluit van 5 oktober 2018 staat in rechte vast na de uitspraak van de Afdeling [2] van 14 december 2023. [3]
3.1.
Op 14 januari 2025 heeft eiser asiel aangevraagd. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij in Turkije te vrezen heeft voor een familie wegens een bloedvete, en voor de autoriteiten omdat hem wordt toegedicht dat hij PKK-aanhanger is en vanwege weigering of ontduiking van de militaire dienstplicht. Eiser heeft verklaard dat zijn oom 50 jaar geleden is vermoord als gevolg van een familievete en dat dit heeft geleid tot meer moorden door en van zijn neef. Eiser heeft verder verklaard dat hij in 1994/95 zijn paspoort heeft uitgeleend aan de vader van een vriend en dat deze persoon door de Turkse autoriteiten is aangehouden wegens het aanhangen van de PKK. Tot slot heeft eiser verklaard dat hij de militaire dienstplicht niet heeft vervuld en niet wil vervullen, en dat hij daarom zal worden bestraft.
3.2.
De minister heeft de volgende asielmotieven vastgesteld:
  • de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
  • problemen vanwege bloedwraak/bloedvete;
  • problemen vanwege het afgegeven van zijn paspoort;
  • problemen vanwege het niet vervullen van de militaire dienst.
De minister acht het eerste asielmotief geloofwaardig, maar geen reden voor een het verlenen van een asielvergunning. De andere asielmotieven zijn volgens de minister niet geloofwaardig. Omdat de motieven niet volledig zijn onderbouwd met documenten heeft de minister getoetst aan artikel 31, zesde lid van de Vw [4] om te beoordelen of de motieven alsnog geloofwaardig kunnen worden geacht. De minister werpt tegen dat eiser vaag, summier en onsamenhangend heeft verklaard. [5] Ook werpt de minister tegen dat eiser niet onverwijld een asielaanvraag heeft ingediend [6] en geen oprechte inspanning heeft geleverd om zijn aanvraag te staven. [7] Eiser heeft zijn (nieuwe) paspoort niet overgelegd, terwijl hij in eerste instantie heeft verklaard hierover te beschikken, maar dit niet aan de minister te willen geven. Nadien heeft eiser afwijkend verklaard door te stellen dat zijn paspoort bij een vriend ligt en hij geen contact meer met hem heeft. De minister meent dat eiser haar heeft misleid, omdat hij opzettelijk zijn paspoort achterhoudt, waardoor de minister zijn reisbewegingen niet kan onderzoeken. Eiser heeft zijn aanvraag enkel ingediend om zijn uitzetting te verijdelen, aldus de minister. Zij meent verder dat eiser in grote lijnen niet als geloofwaardig kan worden beschouwd. [8] Tot slot is eiser, volgens de minister, onverminderd een gevaar voor de openbare orde. De minister heeft geconcludeerd tot afwijzing van de aanvraag als kennelijk ongegrond, op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw in samenhang gelezen met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, d, f, h en j, van de Vw.
3.3.
Eiser kan zich hier niet mee verenigen. Op wat namens hem in dit verband is aangevoerd gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat van belang is.
Herhaling zienswijze
4. De rechtbank stelt vast dat de minister in het bestreden besluit is ingegaan op wat namens eiser in de zienswijze is aangevoerd. Het enkele verzoek in beroep om de zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen, kan niet worden beschouwd als een gemotiveerde betwisting van het bestreden besluit. Het enkele verzoek leidt daarom niet tot vernietiging van het bestreden besluit.
Heeft eiser zijn paspoort achtergehouden?
5. Eiser heeft aangevoerd dat de minister ten onrechte tegenwerpt dat hij zijn paspoort niet heeft overgelegd. Dit heeft eiser in bewaring gegeven aan een vriend, die inmiddels is verhuisd. Eiser heeft geen contact met hem en kan het paspoort daarom niet overleggen. Eiser heeft voldoende inspanningen geleverd om zijn aanvraag te staven – met zijn verklaringen.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister terecht gesteld dat eiser wisselend heeft verklaard over waar zijn paspoort is. Eiser heeft in het aanmeldgehoor verklaard dat hij zijn paspoort niet aan de minister wil geven en dat het op een geheime plek ligt. [9] Eiser heeft deze verklaringen niet gecorrigeerd. Een week later heeft eiser in het nader gehoor verklaard dat het paspoort bij een vriend ligt, dat deze is verhuisd en dat eiser geen contact meer heeft. Later heeft eiser in het nader gehoor verklaard dat hij wel kopieën van zijn paspoort kan overleggen, maar deze zijn tot op heden niet overgelegd. [10] De wisselende verklaringen zijn in het voornemen tegengeworpen. Eiser heeft deze tegenwerping niet betwist in de zienswijze of in het beroep. Daartoe is het enkele herhalen van de latere verklaringen onvoldoende. Dit betekent dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn paspoort achterhoudt, en dat de minister zijn reisbewegingen daarom niet kan onderzoeken. Eiser heeft dan ook niet de inspanningen geleverd die van hem verlangd kunnen worden om zijn aanvraag te staven. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft eiser te vrezen vanwege een bloedvete in Turkije?
6. Eiser heeft aangevoerd dat hij het voordeel van de twijfel verdient en dat de bloedvete met de andere familie geloofwaardig moet worden geacht. Eiser heeft over de vete verklaard wat hij weet. Hij was jong toen het begon en zijn familie heeft de regio verlaten waar het zich afspeelde. Op zitting heeft eiser betoogd dat hij afhankelijk is van zijn ouders voor informatie, maar dat zij hem niet meer willen vertellen. Eiser heeft gesteld dat hij daarom in bewijsnood verkeert. Eiser heeft daarnaast aangevoerd dat hij het volgende doelwit zal zijn, omdat hij terugkeert als alleenstaande man zonder kinderen. Ook meent eiser dat de Turkse autoriteiten hem niet zullen beschermen. Verder heeft eiser gesteld dat zijn strafrechtelijk verleden geen verband houden met de geloofwaardigheid van zijn relaas en dat hij voornemens is om zijn leven te beteren.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister de gestelde problemen met een familie in Turkije niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Daartoe heeft de minister de verklaringen van eiser niet ten onrechte vaag, summier en onsamenhangend geacht. Eiser weet niet wie de andere familie is, wat de oorzaak is van de gestelde moord van zijn oom, noch of de familie op zoek is naar eiser of zijn familie(leden). In dit verband heeft de minister terecht betrokken dat eiser heeft verklaard dat zijn directe familie de afgelopen 45 jaar herhaaldelijk en zonder problemen voor vakantie zijn teruggekeerd naar Turkije. De minister heeft daarom niet ten onrechte gesteld dat de problemen enkel gebaseerd zijn op eisers vermoedens op basis van informatie van zijn ouders. De rechtbank volgt eiser niet in het betoog dat hij in bewijsnood verkeert. Daartoe acht zij de enkele stelling dat zijn ouders niet meer willen vertellen onvoldoende. De minister heeft niet ten onrechte meer informatie van eiser verwacht, omdat hij de gestelde problemen en vrees bij terugkeer aannemelijk dient te maken. [11]
6.2.
De minister heeft de verklaring van eiser, dat het in Turkije de standaardprocedure is dat alleenstaande mannen zonder kinderen het doelwit van bloedwraak zullen zijn, onvoldoende kunnen achten, omdat eiser dit niet heeft onderbouwd. De minister heeft daarom niet ten onrechte niet aannemelijk geacht dat eiser persoonlijk te vrezen heeft vanwege het gestelde 50 jaar oude familieconflict. De stelling dat eiser niet beschermd zal worden door de Turkse autoriteiten kan daarom niet leiden tot een ander oordeel.
6.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser in grote lijnen als niet geloofwaardig wordt beschouwd. Daartoe heeft de minister niet enkel gewezen op het strafrechtelijke verleden van eiser, maar naar de omstandigheden dat eiser is veroordeeld voor ernstige strafbare feiten, dat hij na de beëindiging van zijn verblijfsrecht opnieuw misdrijven heeft gepleegd en dat eiser in het kader van deze asielprocedure heeft geweigerd zijn paspoort te overleggen. De minister heeft daarom verschillende omstandigheden betrokken in haar standpunt over de geloofwaardigheid van eiser en heeft zijn asielrelaas niet enkel vanwege het strafrechtelijk verleden van eiser ongeloofwaardig geacht. Eisers stelling dat zijn strafrechtelijk verleden geen verband houdt met de geloofwaardigheid van zijn relaas, slaagt daarom niet. De beroepsgrond evenmin.
Heeft eiser te vrezen vanwege het door hem afgegeven paspoort?
7. Eiser heeft verder betoogd dat hij ook over het afgeven van zijn paspoort aan de vader van een vriend in 1994/95 en het feit dat hij op basis daarvan wordt gezien als PKK-aanhanger, heeft verklaard wat hij ervan weet. De vader heeft het paspoort vervalst en is aangehouden. Dat eiser daarom door de autoriteiten wordt gezien als aanhanger van de PKK is aannemelijk, omdat eisers Turkse nationaliteit 10 jaar lang ingetrokken is geweest. Eiser zal bij terugkeer zonder meer worden gearresteerd en gemarteld. Ter onderbouwing is gewezen op pagina 15-17 van het Algemeen ambtsbericht over Turkije van februari 2025, waaruit volgens eiser blijkt dat de Turkse autoriteiten aanhangers van de PKK actief en streng vervolgen. Dat eiser een nieuw paspoort heeft verkregen doet hier niet aan af. Eiser is niet op andere wijze bestraft, omdat hij niet meer in Turkije is geweest.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de gestelde problemen van eiser vanwege het uitlenen van zijn paspoort, niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Daartoe heeft de minister de verklaringen van eiser niet ten onrechte vaag en summier geacht. Eiser weet de naam van de persoon aan wie hij zijn paspoort heeft gegeven niet, terwijl eiser heeft verklaard dat hij de persoon goed kende en dat het de vader van zijn beste vriend was. [12] De minister heeft de enkele stelling van eiser dat het lang geleden is daarom onvoldoende kunnen achten. Ook heeft de minister vaag en summier kunnen achten dat eiser niet weet waar deze persoon is opgepakt, maar enkel heeft verklaard dat hij is opgepakt aan de Bulgaarse of Griekse grens. De minister heeft daarom niet ten onrechte gesteld dat het niet aannemelijk is dat eiser wordt gezien als PKK-aanhanger, vanwege het uitlenen van zijn paspoort aan een niet nader genoemd persoon. Dit geldt temeer omdat eiser zijn verklaring dat hij in Turkije strafrechtelijk wordt vervolgd, niet heeft onderbouwd. In dit verband heeft de minister de enkele stelling van eiser dat hem de Turkse nationaliteit voor 10 jaar is ontnomen, onvoldoende kunnen achten omdat eiser dit evenmin heeft onderbouwd. Tot slot heeft de minister terecht betrokken dat eiser enkel heeft verklaard dat zijn vader de Turkse nationaliteit voor eiser, zonder zijn weten, weer heeft aangenomen en dat een nieuw paspoort aan eiser is verleend. De stellingen van eiser dat de Turkse autoriteiten PKK-aanhangers actief en streng vervolgen, en dat hij eerst in Turkije zal worden bestraft, slagen daarom niet. De minister heeft de gestelde vrees niet ten onrechte niet aannemelijk geacht. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft eiser te vrezen vanwege dienstweigering?
8. Eiser heeft verder betoogd dat hij zich niet voor de militaire dienstplicht heeft gemeld en daarom strafbaar is, ook al is hij de dienstplichtige leeftijd gepasseerd. Eiser heeft gesteld dat hij een diepgewortelde pacifistische overtuiging heeft, maar dat in Turkije gewetensbezwaren niet worden erkend. Ter onderbouwing zijn in de zienswijze bijlagen overgelegd over dienstweigering, gewetensbezwaren en bestraffing. Kort samengevat heeft eiser gesteld dat uit deze bronnen volgt dat hij de dienstplicht niet meer kan afkopen, en dat hij niet alleen een geldboete zal krijgen voor de dienstweigering, omdat hem een adverse politieke aanhang wordt toegedicht. Hij vreest voor onevenredig zware bestraffing en marteling door de autoriteiten. Ter onderbouwing is gewezen op het Antikian-arrest [13] en het beleid van de minister, zoals neergelegd in paragraaf C2/3.2.7 van de Vc. [14]
8.1.
De rechtbank overweegt dat in het Antikian-arrest uiteen is gezet in welke gevallen een dienstweigeraar als vluchteling kan worden aangemerkt. De uiteenzetting is nadien neergelegd in het genoemde beleid van de minister. Hierin is bepaald dat de minister een asielvergunning verleent als de vreemdeling voldoet aan tenminste één van de volgende voorwaarden:
De vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt te vrezen voor vervolging of bestraffing wegens dienstweigering tijdens een conflict, wanneer het vervullen van militaire dienst het plegen van strafbare feiten of handelingen inhoudt die onder de uitsluitingsclausule van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag vallen.
De vreemdeling heeft een gegronde vrees voor een onevenredige of discriminatoire bestraffing, tenuitvoerlegging van de straf, of een andere discriminatoire behandeling vanwege zijn dienstweigering of desertie op basis van een van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.
De vreemdeling heeft ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren vanwege zijn godsdienstige of andere diepgewortelde overtuiging, die geleid hebben tot zijn dienstweigering of desertie, terwijl er voor de vreemdeling geen mogelijkheid bestond om ter vervanging van zijn militaire dienst een niet-militaire dienstplicht te vervullen. Er is bovendien een reële kans dat het niet vervullen van de militaire dienstplicht leidt tot oplegging van een onevenredige zware (straf)maatregel of tot oplegging van een samenstel van verschillende maatregelen, die in samenhang kunnen worden aangemerkt als een onevenredige bestraffing. Dit geldt ook als de vreemdeling gegronde vrees heeft in een conflict te worden ingezet tegen zijn eigen volk of familie.
8.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser de dienstplichtige leeftijd, zoals blijkt uit de door hem aangehaalde bronnen, is gepasseerd. Verder is gesteld, noch gebleken dat eiser de militaire dienst heeft geweigerd om te voorkomen dat hij zich schuldig zou maken aan oorlogsmisdrijven. Daarom is de eerste voorwaarde niet van toepassing.
8.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister de namens eiser gestelde diepgewortelde pacifistische levensovertuiging, niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Daartoe heeft zij terecht gesteld dat eiser enkel heeft verklaard dat hij niet wil(de) dienen, omdat hij niet tegen verplichtingen kan. [15] De minister heeft de aanvullingen namens eiser, dat hij onoverkomelijke gewetensbezwaren koestert en tegen elke vorm van geweld is, niet ten onrechte verworpen. Daartoe heeft de minister terecht gesteld dat het een wezenlijk andere verklaring is, terwijl eiser niet heeft uitgelegd waarom hij deze verklaring niet in zijn gehoor naar voren heeft gebracht. Bovendien betreft het een aanvulling die haaks staat op het strafrechtelijke verleden van eiser. Eiser is namelijk voor verschillende geweldsdelicten veroordeeld, zoals mishandeling en openlijke geweldpleging, medeplegen van mishandeling en diefstal met geweld. Daarom is niet gebleken dat de derde voorwaarde van toepassing is.
8.4.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem een onevenredig zware of discriminatoire bestraffing te wachten staat, voor zover niet kan worden uitgesloten dat eiser wegens dienstweigering strafbaar is. Daartoe overweegt de rechtbank dat in het Antikian-arrest, 10 jaar gevangenisstraf voor dienstweigering niet onevenredig is geacht. De door eiser aangehaalde informatie in de zienswijze vermelden echter straffen tot 18 maanden gevangenisstraf, en in het bijzonder dat dienstweigeraars in Turkije tegenwoordig niet gedetineerd worden, maar veelal een boete opgelegd krijgen. Daarmee is een onevenredig zware bestraffing naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt. Bovendien heeft de minister de gestelde toegedichte adverse politieke aanhang niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht, zodat ook een discriminatoire bestraffing niet zonder meer aannemelijk is gemaakt. Voor zover eiser ter zitting nog heeft betoogd dat uit de bronnen volgt dat hem levenslange vervolging en ‘civil death’ te wachten staat, overweegt de rechtbank dat deze informatie ziet op dienstplichtigen, terwijl eiser de dienstplichtige leeftijd is gepasseerd. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat, in weerwil van de informatie in dit verband, aan eiser een paspoort is verleend zodat ook daaruit niet blijkt dat sprake is van een zogenaamde ‘civil death’. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Heeft de minister de aanvraag als kennelijk ongegrond mogen afwijzen?
9. Eiser heeft aangevoerd dat de minister ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij niet onverwijld asiel heeft aangevraagd. Eiser heeft dat gedaan zodra het duidelijk werd dat hij daadwerkelijk dient terug te keren en nadat hij de intrekking van zijn verblijfsrecht in rechte had aangevochten. Ook heeft eiser betwist dat hij zijn paspoort opzettelijk achterhoudt, dan wel de minister hierover heeft misleid. Tot slot heeft eiser op zitting gesteld dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat hij een gevaar voor de openbare orde vormt.
9.1.
De rechtbank is, gelet op wat onder 5.1. is overwogen, van oordeel dat de minister niet ten onrechte heeft gesteld dat eiser haar heeft misleid, omdat hij zijn paspoort achterhoudt. Eiser heeft in eerste instantie verklaard dat hij zijn paspoort niet aan de minister wil geven en heeft vervolgens wisselend verklaard over waar zijn paspoort is. Het paspoort is een relevant document dat invloed kan hebben op de beoordeling van zijn asielaanvraag. De enkele stelling dat eiser de minister hierover niet heeft misleid, kan niet slagen in het licht van zijn wisselende verklaringen.
9.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormt, omdat eiser voor talloze misdrijven is veroordeeld tussen 1986 en 2023, en laatstelijk op 18 januari 2023 twee jaar in een inrichting voor stelselmatige daders is geplaatst. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat eiser in vreemdelingenbewaring is gesteld mede op grond van dit gevaar voor de openbare orde, en dat de maatregel daartoe in een recente uitspraak rechtmatig is geacht door deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch. [16] De rechtbank ziet in de enkele stellingen van eiser hieromtrent geen aanleiding voor een ander oordeel.
9.3.
De minister heeft de asielaanvraag op grond van het voorgaande al kennelijk ongegrond kunnen verklaren. De overige stellingen van eiser doen hier niet aan af. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt. De overige beroepsgronden van eiser behoeven geen bespreking, omdat zij niet aan het voorgaande afdoen. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser dient terug te keren naar Turkije. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 16 april 2025 door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend
binnen 1 weekna de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL25.9415.
2.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.202000581/1/V3.
4.Vreemdelingenwet 2000.
5.Artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, Vw.
6.Artikel 31, zesde lid, aanhef en onder d, Vw.
7.Artikel 31, zesde lid, aanhef en onder a, Vw.
8.Artikel 31, zesde lid, aanhef en onder e, Vw.
9.Pagina 4 en 5 van het aanmeldgehoor.
10.Pagina 9 van het nader gehoor.
11.Zie artikel 31 van de Vw.
12.Pagina 7 van het nader gehoor.
13.Arrest van 12 april 1995 van de Rechtseenheidskamer vreemdelingenzaken van de arrondissementsrechtbank ’s-Gravenhage, ECLI:NL:RBSGR:1995:ZA1155.
14.De Vreemdelingencirculaire 2000.
15.Pagina 9 van het nader gehoor.
16.Bij uitspraak van 26 februari 2025 is het eerste beroep van eiser tegen de inbewaringstelling ongegrond verklaard, ECLI:NL:RBOBR:2025:1178. Nadien is ook het volgberoep van eiser ongegrond verklaard bij uitspraak van 3 april 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:1959.