ECLI:NL:RBDHA:2025:6404

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
09/062877-23, 09/102331-23 (ttz. gev.) en 09/207717-23 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor drugshandel, schuldheling, belediging van een ambtenaar en wederspannigheid

Op 16 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2002, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van drugshandel, schuldheling, eenvoudige belediging van een ambtenaar in functie en wederspannigheid. De feiten vonden plaats in de periode van 14 januari 2020 tot en met 7 oktober 2023, waarbij de verdachte betrokken was bij de verkoop en levering van cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, opzettelijk cocaïne heeft verkocht en afgeleverd. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het beledigen van een hoofdagent tijdens zijn aanhouding en heeft hij zich verzet tegen de rechtmatige uitoefening van de ambtenaar. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf opgelegd van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en zijn jonge leeftijd. De uitspraak is gedaan na een grondige beoordeling van de bewijsstukken en de verklaringen van de betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/062877-23, 09/102331-23 (ttz. gev.) en 09/207717-23 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 16 april 2025
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 2 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.M. Offers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M. de Reus naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
ten aanzien van dagvaarding I (parketnummer 09/062877-23)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 27
november 2023 te Waddinxveen en/of Boskoop en/of Alphen aan den Rijn, in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen,
althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
ten aanzien van dagvaarding II (parketnummer 09/102331-23)
hij op of omstreeks 18 april 2023 te Boskoop, gemeente Alphen aan den Rijn, althans in Nederland, een AED, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen
goed betrof;
ten aanzien van dagvaarding III (parketnummer 09-207717-23)
1
hij, op of omstreeks 20 augustus 2023, te Alphen aan den Rijn, opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam 1] , hoofdagent, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen: "Doe maar stoer, ik pak jullie wel. Jullie zijn niks als jullie je uniform niet aan hebben. Dan gaan we zien wie er sterker is stelletje hoerenzonen", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
2
hij, op of omstreeks 20 augustus 2023, te Alphen aan den Rijn, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [naam 1] , hoofdagent, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte door proberen weg te lopen en/of het weg trekken van zijn arm en/of het weigeren zijn arm te strekken.

3.Ambtshalve overweging over de bevoegdheid van de rechtbank

Op grond van artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) heeft de rechter de mogelijkheid om een verdachte die ten tijde van het feit de leeftijd van 16 jaren, maar nog niet die van 18 jaren heeft bereikt, te berechten volgens het commune strafrecht. De wetgever heeft voor ogen gestaan dat de rechter ten aanzien van één persoon kiest voor één sanctiestelsel. Uitgangspunt daarbij is dat, gegeven het feit dat het gaat om een verdachte die ook meerderjarig was tijdens de feiten, gekozen wordt voor het commune strafrecht. Dat blijkt ook uit het voorbehoud dat Nederland zich niet heeft gecommitteerd aan de (ten aanzien van 16- en 17-jarigen: kindvriendelijke) bepalingen in het IVRK (37c en 40 IVRK). Artikel 77b Sr noemt een drietal gronden voor toepassing van het commune strafrecht, namelijk de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader en de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte tijdens een (beperkt) deel van de periode van het bij dagvaarding I ten laste gelegde feit minderjarig was. De rechtbank ziet daarin, gelet op het voorgaande, geen beletsel om over de zaak te beslissen. Ten eerste omdat de wet dit toelaat. Ten tweede geeft artikel 77b Sr de omstandigheden waaronder het feit is begaan als grond. De omstandigheid dat de verdachte slechts ten tijde van een (beperkt) deel van één van de ten laste gelegde feiten minderjarig was – en dus gedurende het grootste deel van dat feit én ten tijde van de overige ten laste gelegde feiten meerderjarig – valt wat betreft de rechtbank hieronder. Verder heeft de verdediging laten blijken op de hoogte te zijn van de omstandigheid dat de verdachte ten tijde van een deel van het bij dagvaarding I ten laste gelegde feit minderjarig was, maar geen verweer daarop heeft gevoerd (bijvoorbeeld over de bevoegdheid van de rechtbank of de wens om deze zaak door een kinderrechter te laten behandelen). Tot slot weegt de rechtbank ook proceseconomische redenen mee in haar oordeel.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten van dagvaarding I, dagvaarding II en dagvaarding III wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld het bij dagvaarding I ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen met uitzondering van de onderdelen ‘bereiden, verwerken en bewerken’. De raadsman heeft met betrekking tot dat onderdeel van de tenlastelegging een partiële vrijspraak bepleit.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het bij dagvaarding II ten laste gelegde, omdat niet kan worden vastgesteld dat de AED is gestolen. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat er in het strafdossier geen serienummer van de AED, die in de auto van de verdachte is aangetroffen, staat vermeld. In de aangifte wordt gesproken van een AED waarvan wel een serienummer bekend is.
De raadsman heeft zich met betrekking tot de bij dagvaarding III ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in bijlage 1 de wettige bewijsmiddelen opgenomen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
4.4.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van dagvaarding I
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een bepaalde periode cocaïne heeft verkocht, maar dat hij dit niet de gehele ten laste gelegde periode heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat het gaat om een langere periode dan de verdachte heeft aangevoerd en overweegt daartoe als volgt.
Uit het onderzoek is gebleken dat er vanaf 14 januari 2020 diverse ronde bedragen zijn gestort op de bankrekening van de verdachte. Dit waren steeds bedragen die waren gestort op basis van een ‘betaalverzoek’ waarbij de omschrijving steeds ‘etentje’ of ‘drankje’ was. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat deze bedragen zagen op de handel in lachgas. Hij heeft ook verklaard dat hij met deze lachgashandel is gestopt toen het verboden werd, namelijk op 1 januari 2023. Het is echter opvallend dat deze betalingen naar de bankrekening van de verdachte ook na deze datum nog meerdere maanden zijn doorgegaan. De rechtbank schuift de verklaring van de verdachte daarom als onaannemelijk terzijde.
Verder heeft er op 9 december 2021 een pseudokoop plaatsgevonden, waarbij de verdachte cocaïne heeft overgedragen aan de pseudokopers (agenten). Tijdens deze overdracht heeft de verdachte tevens verklaard dat de pseudokopers geen whatsapp contact met hem hadden gehad, maar met zijn baas en dat
“hij gewoon de zooi rond reed”.
Bovendien is de verdachte door drie afnemers van cocaïne aangewezen als degene die de drugs bij hen heeft afgeleverd. Afnemer [naam 2] heeft hierover verklaard:
“Hij is vaak geweest maar toen opeens een poos niet. Recent kwam hij weer en vertelde toen dat hij een tijdje niet is geweest omdat hij dacht dat er achter hem aan werd gezeten.”Ook afnemers [naam 3] en [naam 4] herkennen de verdachte, waarbij [naam 4] opmerkt dat de verdachte regelmatig bij hem langskwam. Aangezien [naam 2] op 7 oktober 2023 heeft verklaard dat de verdachte ‘recent’ nog langs was gekomen en er geen aanknopingspunten in het strafdossier zijn dat de verdachte na die datum nog heeft gehandeld in cocaïne, neemt de rechtbank dit als einddatum.
Uit het voorgaande valt af te leiden dat de verdachte van 14 januari 2020 tot en met 7 oktober 2023 heeft gehandeld in verdovende middelen. De rechtbank maakt hierbij de kanttekening dat de verdachte waarschijnlijk niet de gehele periode constant heeft gedeald en dat er waarschijnlijk sprake was van periodes waarin hij niet heeft gehandeld in verdovende middelen. De rechtbank verwijst hierbij onder andere naar de verklaring van afnemer [naam 2] :
“Hij is vaak geweest maar toen opeens een poos niet.”
Ten aanzien van het medeplegen overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de verklaring van de verdachte en het feit dat de deallijn door meerdere personen werd gebruikt die afwisselend contact met de afnemers hadden, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen. De personen die de deallijn bedienden en drugs leverden wisselden hun diensten af. Er was aldus sprake van een georganiseerd werkverband waarin verschillende personen een eigen aandeel hebben gehad. Het voorgaande maakt dat sprake is van medeplegen. De rechtbank maakt uit de stukken in het dossier op dat [naam 6] kan worden gezien als degene die de leiding nam en dat de verdachte een ondergeschikte rol had. Hij is één van de jongens die de verdovende middelen heeft rondgebracht. Dit blijkt ook uit het feit dat van de elf ondervraagde afnemers, drie de verdachte hebben herkend als degene die hen drugs heeft gebracht. Dit geeft ook wel aan dat er meerdere zogenaamde ‘
runners’ waren.
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigd bewezen dat de verdachte zich samen met anderen in de periode van 14 januari 2020 tot en met 7 oktober 2023 bezig heeft gehouden met het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne.
Ten aanzien van dagvaarding II
De rechtbank kan op basis van de bewijsmiddelen niet met zekerheid vaststellen dat de AED, die de verdachte onder zich had, dezelfde is als degene waarvan aangifte is gedaan. Immers bevat het dossier geen informatie over het serienummer van de AED die bij verdachte is aangetroffen. Daardoor kan er geen koppeling worden gemaakt met de AED waarvan aangifte is gedaan.
Desondanks kan het naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden niet anders zijn dan dat dit goed uit enig misdrijf afkomstig is. Immers heeft de verdachte de AED voor 30 euro gekocht – wat een opvallend lage prijs is – van een drugsgebruiker. De verdachte had onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs moeten vermoeden dat het goed uit enig misdrijf afkomstig is. Hij heeft zich aldus schuldig gemaakt aan schuldheling, waardoor de rechtbank oordeelt dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Conclusie
Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de ten laste gelegde feiten van dagvaarding I, dagvaarding II en dagvaarding III wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
ten aanzien van dagvaarding I (parketnummer 09/062877-23)
hij in de periode van 14 januari 2020 tot en met 7 oktober 2023 te Alphen aan den Rijn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
ten aanzien van dagvaarding II (parketnummer 09/102331-23)
hij op 18 april 2023 te Boskoop, gemeente Alphen aan den Rijn, een AED, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
ten aanzien van dagvaarding III (parketnummer 09-207717-23)
1
hij op 20 augustus 2023 te Alphen aan den Rijn opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam 1] , hoofdagent, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Doe maar stoer, ik pak jullie wel. Jullie zijn niks als jullie je uniform niet aan hebben. Dan gaan we zien wie er sterker is stelletje hoerenzonen".
2
hij op 20 augustus 2023 te Alphen aan den Rijn, zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [naam 1] , hoofdagent, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte door proberen weg te lopen en het weg trekken van zijn arm en het weigeren zijn arm te strekken.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan de verdachte een taakstraf van 240 uur met eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met anderen bijna vier jaar lang schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne. Hij maakte deel uit van een actieve deal lijn waarbinnen in een hoge frequentie en op professionele wijze cocaïne werd verhandeld. Het gebruik van cocaïne vormt een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en leidt dikwijls tot verslaving aan het gebruik ervan. Bovendien vindt een groot deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong in het gebruik van deze middelen. De verdachte heeft zich bij het plegen van het feit kennelijk alleen laten leiden door zijn eigen financieel gewin, zonder zich te bekommeren om de gezondheidsrisico’s voor anderen of de nadelige gevolgen van de mogelijk daarmee gepaard gaande criminaliteit. De rechtbank rekent hem dit aan. Anderzijds weegt de rechtbank in strafmatigende zin mee dat hij een ondergeschikte rol heeft vervuld bij de hiervoor genoemde handel, alsmede zijn jonge leeftijd. Verder gaat de rechtbank er bij de strafoplegging van uit dat de verdachte niet de gehele periode bijna vier jaar constant heeft gehandeld, maar dat er sprake was van periodes waarin hij niet heeft gehandeld.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan schuldheling van een AED. Hij heeft daarmee bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen. Verder heeft hij daarmee een gebrek aan respect getoond voor andermans goed.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan belediging van een ambtenaar in functie en heeft hij zich tijdens zijn aanhouding verzet door te proberen weg te lopen, zijn arm weg te trekken en te weigeren om zijn arm te strekken. Politieagenten moeten – in het belang van de openbare orde en de veiligheid – kunnen functioneren zonder daarbij geconfronteerd te worden met dergelijk agressief en strafbaar gedrag, waaruit bovendien minachting spreekt.
Het strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 14 maart 2025, waarop geen feiten staan die de rechtbank meeweegt in haar beoordeling.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 23 oktober 2024, waaruit volgt dat de reclassering geen onderzoek heeft kunnen uitvoeren omdat de verdachte niet verschenen is. De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden die door de verdachte tijdens de ter terechtzitting zijn aangevoerd.
De straf
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de straf die aan de hoofdverdachte in het onderzoek is opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat het verschil in rol ook ‘vertaald’ dient te worden in de op te leggen straf. De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op artikelen:
- 14 a, 14b, 47, 57, 77b, 180, 266, 267 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I, dagvaarding II en dagvaarding III ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van dagvaarding II:
schuldheling;
ten aanzien van dagvaarding III, feit 1:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
ten aanzien van dagvaarding III, feit 2:
wederspannigheid;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (VIERENTWINTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
12 (TWAALF) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. Krans, voorzitter,
mr. D.L.S. Ceulen, rechter,
mr. W.J. Nomen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. I.C. Melieste, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 april 2025.
Bijlage 1
De bewijsmiddelen
Ten aanzien van dagvaarding I
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023048205, van de politie eenheid Den Haag, Districtsrecherche Alphen aan den Rijn - Gouda (doorgenummerd pagina 1 t/m 1205).
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 19 december 2023, voor zover inhoudende (p. 962), met bijlagen:
Vanwege het feit dat mogelijk herkenningen zouden kunnen volgen, indien foto’s van de verdachten binnen onderzoek 67LECH22 getoond zouden worden, is overleg gevoerd met Officier van Justitie mr. drs. C.M. Offers. Zij gaf toestemming tot het opmaken van een fotoboek van in totaal 13 verdachten binnen onderzoek 67LECH22, welke via de daarvoor geldende werkinstructie zouden worden getoond aan getuigen tijdens het verhoor.
Lijst met namen bij fotonummers fotoboek:
Fotonummer
Achternaam verdachte
Voornaam verdachte
3.
[de verdachte]
[voornaam]
2. Het proces-verbaal van bevindingen (gesprek afnemer [naam 2] ), opgemaakt op 7 oktober 2023, voor zover inhoudende (p. 990-993):
V: Hoe bestel jij je drugs?
A: Via de app. Ik app naar mijn dealer en dan wordt het geleverd. Ik heb één dealer momenteel.
V: Dat zal dan [naam 5] zijn?
A: Ja.
V: Hoeveel kocht jij meestal per keer?
A: 1 voor 50. Ik haal altijd voor €50,- en dan krijg ik denk ik 1 gram wat ik op rook.
O: In overleg met de officier van justitie laten we foto’s aan je zien.
A: Nr. 3 ; herken ik ook; Hij is vaak geweest maar toen opeens een poos niet. Recent kwam hij weer en vertelde toen dat hij een tijdje niet is geweest omdat hij dacht dat er achter hem aan werd gezeten.
3. Het proces-verbaal van bevindingen (verhoor getuige Jeroen [naam 4] ), opgemaakt op 9 oktober 2023, voor zover inhoudende (p. 1038-1041):
V: Hoe bestel jij je drugs?
A: We bestelden via een app met de naam [naam 5] .
V: Wie en hoe kwam hij dan de drugs brengen?
A: Dat verschilde. Ik heb geloof ik 3 verschillende personen gezien.
V: Wat is de prijs en hoe lang is dit al zo?
A: Een halve gram voor 20 of 25 euro.
O: In overleg met de officier van justitie laten we foto’s aan je zien.
A: Foto 3 herken ik ook. Hij kwam regelmatig en kwam vaak op de scooter.
4. Het proces-verbaal van bevindingen (verhoor getuige Justin [naam 3] ), opgemaakt op 8 oktober 2023, voor zover inhoudende (p. 1045-1048):
V: Hoe bestel jij je drugs?
A: dat gaat via whatsapp. Ik heb 1 dealer en die heet [naam 5] . Ik stuur dan een bericht met een tekst als; heb je tijd. En dan krijg ik antwoord of er iemand langs komt en hoe lang het gaat duren. Meestal betaal ik voor de levering al met een tikkie. Ik heb misschien 2 keer contant betaald.
V: Wie en hoe komt hij dan de drugs brengen?
A: Dat wisselt. Ik heb denk ik in totaal 3 verschillende mensen langs zien komen de laatste jaren.
V: Wat is de prijs en hoe lang is dit al zo?
A: 50 euro voor een hoeveelheid die denk ik 1 gram is.
O: In overleg met de officier van justitie laten we een foto aan je zien.
A: Ik herken de persoon op foto drie. Hij is bij mij aan de deur geweest. Ik ben daar voor 90% zeker van.
5. Het proces-verbaal van bevindingen (analyse transactiehistorie [de verdachte] ), opgemaakt op 31 mei 2023, voor zover inhoudende (p. 310-315):
Ten behoeve van het onderzoek zijn historische transactiegegevens opgevraagd van de betaalrekening van [de verdachte] , [bankrekening] . De periode van de historische transactiegegevens betreft 31 januari 2020 tot en met 22 mei 2023.
Bij het analyseren van de transactiegegevens zag ik dat er vanaf diverse tegenrekeningen geld gestort was naar de rekening van [de verdachte] . Ik zag dat dit in veel gevallen om ronde bedragen ging en dat diverse stortingen een reactie op een verstuurd "betaalverzoek” waren. De omschrijving van de transactie betrof woorden als "drankje” of “etentje”. Ambtshalve is mij bekend dat de prijs van verdovende middelen in drugsdeals nagenoeg altijd een rond bedrag betreft. Uit bovenstaand overzicht blijkt dat er tussen 14 januari 2020 en 1 mei 2023
driehonderdzesennegentig (396) keer een bedrag is bijgeschreven op de rekening van [de verdachte] . Op een enkele betaling na betreft dit altijd een rond bedrag. Er is een bedrag bijgeschreven vanaf eenentachtig (81) particuliere betaalrekeningen.
6. Het proces-verbaal van bevindingen (onderzoek ASKLEPIOS), opgemaakt op 9 december 2021, voor zover inhoudende (p. 674-676):
In opdracht van een eenheid binnen de Nationale Politie zijn wij, verbalisanten 0994 en C995, in het kader van het opsporingsonderzoek ASKLEPIOS, op donderdag 9 december 2021, in overleg met de officier van justitie Mr. P. de Jonge op grond van artikel 126i van het Wetboek van Strafvordering, ingezet als pseudokopers.
Op 08 december 2021, om 17.05 uur stuurde ik, [codenaam 1] , via WhatsApp een app naar
het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer] met de vraag of ik één gram cocaïne kon bestellen. Op 9 december 2021, maakte ik, [codenaam 1] , via WhatsApp de afspraak om half twee in Alphen te zijn bij de Karwei aan de Foreestlaan. Op 9 december 2021 parkeerde ik, C995, mijn voertuig op de parkeerplaats van bouwmarkt Karwei aan de Van Foreestlaan 2 te Alphen aan den Rijn. Ik zag een zwarte Peugeot 108
aan komen rijden en naast ons voertuig parkeren. Ik zag dat er één persoon in de auto zat en gaf hem een boks. Na de inzet werden mij foto’s getoond van verschillende personen door mijn begeleider. Ik herkende 1 persoon als de bestuurder van de zwarte Peugeot 108, namelijk [de verdachte] , nader te noemen [de verdachte] . Ik, [codenaam 1] , vroeg [de verdachte] wat één gram eigenlijk kostte en hoorde hem zeggen dat het 25 euro per halve gram was en dus 50 euro voor één gram. Ik gaf [de verdachte] 50 euro in één biljet van 50. Ik, [codenaam 1] , zag dat [de verdachte] een zwart tasje pakte met een afmeting van ongeveer 10x5 centimeter en opende deze met een rits. Ik zag meerdere pony packs in het tasje zitten en zag dat [de verdachte] 2 ponypacks eruit haalde en aan mij gaf. Ik hoorde [de verdachte] zeggen dat dit twee keer een halve gram was. Ik bedankte hem en zei sorry voor het appen op zijn verkeerde nummer. Ik hoorde [de verdachte] zeggen dat ik geen contact met hem had gehad. Ik vroeg [de verdachte] met wie ik dat app contact had gehad en hoorde [de verdachte] zeggen dat dit zijn baas was. Ik zei tegen [de verdachte] dat hij gewoon de zooi rond reed en hoorde hem zeggen dat dit klopte.
7. De verklaring van de verdachte afgelegd op de terechtzitting van 2 april 2025, voor zover inhoudende:
Ik heb als vriendendienst een bepaalde periode cocaïne vervoerd en afgeleverd. Daar kreeg ik dan wat voor.
Ten aanzien van dagvaarding II
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met de nummers PL1500-2023095838 en PL1500-2023115485, van de politie eenheid Den Haag, Dienst regionale Operationele Samenwerking, Afdeling Regionaal Service Centrum, Team Regionaal Service Centrum (doorgenummerd pagina 1 t/m 21).
1. Het proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt op 18 april 2023, voor zover inhoudende (p. 9-12):
Op 18 april 2023 reden wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , in Boskoop op de Hoogeveenseweg op de parkeerplaats naast de voetbalvereniging Floreant. Wij zagen achterin op de parkeerplaats twee voertuigen geparkeerd staan. Wij zagen dat er twee voertuigen in het donker stonden geparkeerd en wij zagen dat één van de voertuigen de verlichting aan had staan. Eén van de voertuigen betrof een zwarte Renault Clio voorzien van kenteken [kenteken] . Wij zagen dat er in de Renault Clio twee personen zaten. Ik, [verbalisant 1] , bevroeg het laatst genoemde kenteken in de politiesystemen. Ik zag dat de tenaamgestelde betrof: [de verdachte] , geboren op [geboortedatum] 2022, te Boskoop. Ik ken [de verdachte] ambtshalve als dealer van verdovende middelen. Hierop besloten wij de inzittenden van de Renault te controleren. Ik, [verbalisant 2] , hoorde [verbalisant 1] zeggen dat er twee lachgasflessen in de auto lagen. Ik, [verbalisant 1] , keek in het voertuig op grond van de wet economische delicten of er nog lachgasflessen aanwezig waren. Ik keek in de kofferbak en zag ik een AED-reanimatieset van het merk Phillips liggen. Ik zag dat er op de sluiting aan de buitenzijde stond: "Bel 112!" Ik zag verder een paarse sticker met een controledatum op de bovenkant zitten. Op de onderzijde zag ik een kaartje met daarop de gegevens van het bedrijf Van Staveren Dienstverlening en daarbij de tekst: "Voor uw totale BHV organisatie!" Hierom nam ik aan dat het geen particuliere AED was, maar dat de AED van gestolen komaf kon zijn. Ik nam de AED in beslag.
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 2 april 2025, voor zover inhoudende:
Ik heb de AED overkocht van iemand in Boskoop. Het was een drugsgebruiker, die ik niet kende. Hij kwam naar mij toe met de AED. Ik keek op Marktplaats naar de waarde van een AED. Ik heb toen de AED voor 30 euro van hem gekocht. Dat was veel minder dan de waarde die ik op Marktplaats zag. Ik dacht dat ik er winst op kon maken.
Ten aanzien van dagvaarding III
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023257620, van de politie eenheid Den Haag (doorgenummerd pagina 1 t/m 31).
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 20 augustus 2023, voor zover inhoudende (p. 13-16):
Op 20 augustus 2023 was ik, verbalisant [naam 1] , in uniform gekleed en met surveillancedienst belast. Ik ontving een melding van een ruzie die plaats zou vinden op de N207 Boskoopseweg. Ter plaatse sprak ik de meldster. Ik zag dat [de verdachte] erg agressief bleef en niet luisterde naar de collega's. Door de agressieve
houding van [de verdachte] naar ons en de overige betrokkene heeft collega [verbalisant 1] besloten om [de verdachte] aan te houden ter zake openbare dronkenschap.
Ik zag dat [verbalisant 1] een transportboei aansloeg op de rechterpols van [de verdachte] . Ik zag dat [de verdachte] vervolgens zijn linkerarm weg trok en probeerde weg te lopen van ons. Ik zag dat [de verdachte] bleef weglopen en zijn linkerarm niet aansloot. Ondanks meerdere waarschuwingen van collega [verbalisant 1] en mij dat hij mee moest werken omdat er ander geweld zou worden gebruikt, weigerde [de verdachte] mee te werken. Hierop hebben [verbalisant 1] en ik, [de verdachte] naar de grond gebracht. [de verdachte] ging met zijn buik op zijn linkerarm liggen en weigerde zijn linkerarm te strekken. Ik, Poot, heb hierop een stoot gegeven op de rug van [de verdachte] . Ik zag dat dit geen effect had. Hierop heb ik mijn pepperspray ter hand genomen en bij [de verdachte] aangegeven dat wanneer hij niet mee zou werken, ik pepperspray ging gebruiken. Ik hoorde [de verdachte] roepen dat hij ging mee werken en dat ik geen pepperspray mocht gebruiken. Ik zag vervolgens dat [de verdachte] zijn linkerarm op zijn rug legde en dat ik de transportboei aan kon leggen. Ik zat bij [de verdachte] . Ik hoorde [de verdachte] vervolgens zeggen: 'Doe maar stoer, ik pak jullie wel. Jullie zijn niks als jullie je uniform niet aan hebben. Dan gaan we zien wie er sterker is stelletje hoerenzonen.'
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 20 augustus 2023, voor zover inhoudende (p. 8-12):
Op zondag 20 augustus 2023 was ik, [verbalisant 1] , in politie-uniform gekleed belast met surveillancedienst voor verzorgingsgebied Alphen aan den Rijn.