ECLI:NL:RBDHA:2025:6412
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 16 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 12 december 2024 niet in behandeling genomen, omdat Cyprus verantwoordelijk werd geacht voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep, samen met een verzoek om voorlopige voorziening, op 4 maart 2025 behandeld. Na een heropening van het onderzoek op 6 maart 2025, waarbij partijen de gelegenheid kregen om te reageren op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, is het onderzoek op 15 april 2025 gesloten.
De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat Cyprus verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft aangevoerd dat de besluitvorming onzorgvuldig was en dat zijn verklaringen niet zijn meegenomen in het voornemen van de minister. De rechtbank oordeelt echter dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom Cyprus verantwoordelijk is en dat er geen schending van het verdedigingsbeginsel heeft plaatsgevonden. Eiser heeft niet aangetoond dat hij bij terugkeer naar Cyprus een reëel risico loopt op een onmenselijke behandeling.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Cyprus. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.