ECLI:NL:RBDHA:2025:6412

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
NL24.49948
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 16 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 12 december 2024 niet in behandeling genomen, omdat Cyprus verantwoordelijk werd geacht voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep, samen met een verzoek om voorlopige voorziening, op 4 maart 2025 behandeld. Na een heropening van het onderzoek op 6 maart 2025, waarbij partijen de gelegenheid kregen om te reageren op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, is het onderzoek op 15 april 2025 gesloten.

De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat Cyprus verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft aangevoerd dat de besluitvorming onzorgvuldig was en dat zijn verklaringen niet zijn meegenomen in het voornemen van de minister. De rechtbank oordeelt echter dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom Cyprus verantwoordelijk is en dat er geen schending van het verdedigingsbeginsel heeft plaatsgevonden. Eiser heeft niet aangetoond dat hij bij terugkeer naar Cyprus een reëel risico loopt op een onmenselijke behandeling.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Cyprus. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49948

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Balkenende),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. P. Zijlstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 12 december 2024 niet in behandeling genomen, omdat Cyprus verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening [1] , op 4 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.
1.2.
Op 6 maart 2025 heeft de rechtbank het onderzoek heropend in afwachting van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) over het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Dublin Cyprus. [2] De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de uitspraak van de Afdeling. Partijen hebben hier gebruik van gemaakt.
1.3.
Nadat beide partijen de rechtbank toestemming hebben gegeven om de zaak verder zonder nadere zitting af te doen, heeft de rechtbank het onderzoek op 15 april 2025 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. [3] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [4] In dit geval heeft Nederland bij Cyprus een verzoek om terugname gedaan. Cyprus heeft dit verzoek aanvaard.
Heeft de minister kunnen volstaan met een standaard voornemen?
5. Eiser voert aan dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest omdat het voornemen een standaardvoornemen is waarin op geen enkele wijze is ingegaan op de verklaringen van eiser over wat hij heeft meegemaakt in Cyprus. Eiser verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 22 oktober 2024. [5] Eiser meent dat de minister naar aanleiding van de zienswijze op grond van artikel 3.119, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 een nieuw voornemen had moeten uitbrengen.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat het voornemen een voorbereidingshandeling is en een mededeling van feitelijke aard, die niet is gericht op enig rechtsgevolg. Ook als de verklaringen van eiser niet kenbaar zijn betrokken in het voornemen heeft eiser door middel van het indienen van de zienswijze de gelegenheid gehad om te reageren op het voornemen. De minister beoordeelt vervolgens alle argumenten uit het aanmeldgehoor en uit de zienswijze in het bestreden besluit. Volgens de rechtbank is deze handelwijze niet onzorgvuldig. [6] Er is geen sprake van schending van het verdedigingsbeginsel. De rechtbank stelt daarbij vast dat de minister in het voornemen voldoende duidelijk uiteen heeft gezet op grond waarvan Cyprus verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en ook dat zij geen reden ziet om eisers asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Alle door eiser aangedragen bezwaren in de zienswijze tegen de overdracht zijn kenbaar meegenomen in de motivering van het bestreden besluit.
Is het claimakkoord zorgvuldig tot stand gekomen?
6. Eiser voert verder aan dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd nu niet duidelijk is aangegeven wat de status is van de asielaanvraag van eiser in Cyprus. In het bestreden besluit is aangegeven dat de Cypriotische autoriteiten op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening akkoord zijn gegaan met de terugname van eiser. Dit blijkt echter niet uit het claimakkoord. Nu op geen enkele wijze duidelijk is wat de status is van de asielaanvraag van eiser in Cyprus, loopt hij het risico om bij terugkeer gedetineerd te worden.
6.1.
De minister heeft het terugnameverzoek gebaseerd op artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. Het feit dat er in het claimakkoord niet expliciet een claimgrond genoemd staat, maakt niet dat er geen geldig claimakkoord tot stand is gekomen. De minister mag er vanuit gaan dat de Cypriotische autoriteiten akkoord zijn gegaan met het terugnameverzoek zoals dat is verstuurd en waarin wel duidelijk een claimgrond staat genoemd. Verder overweegt de rechtbank dat ook indien de autoriteiten van Cyprus het terugnameverzoek op een andere grondslag hadden geaccepteerd Cyprus de verantwoordelijke lidstaat is voor het asielverzoek van eiser. De minister mag namelijk, zoals in het onderstaande zal worden overwogen, ongeacht op welke grond de claim is geaccepteerd er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit gaan dat Cyprus zich ten aanzien van eiser en zijn asielaanvraag zal houden aan zijn internationale verplichtingen en de Europese richtlijnen.
Is de minister terecht uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
7. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte is uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Cyprus. Eiser wijst op de verklaringen die hij heeft gegeven tijdens het aanmeldgehoor. Eiser is slachtoffer geworden van een push-back op zee en moest terugkeren naar Libanon. Verder kreeg hij geen dan wel ondermaatse opvang en geen medische behandeling. Toen hij vroeg om zijn papieren om te kunnen vertrekken, dreigden de Cypriotische autoriteiten hem uit te zetten naar Jordanië. Ter onderbouwing wijst eiser op een brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 19 juli 2024 over Dublinterugkeerders in Cyprus ten aanzien van de opvangsituatie, de leefomstandigheden, de huisvesting en de toegang tot rechtshulp en op informatie afkomstig van de Cyprus Refugee Council. Ook beroept eiser zich op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 29 mei 2024. [7]
7.1.
Het algemene uitgangspunt is dat de minister op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Cyprus zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Cyprus dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Cyprus een reëel risico loopt op behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [8] en/of artikel 4 van het Handvest. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en/of artikel 4 van het Handvest zal pas sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo. [9]
7.2.
Hierin is eiser naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2025 [10] , waarin de Afdeling heeft erkend dat er op Cyprus tekortkomingen in de opvangvoorzieningen bestaan, maar dit onvoldoende acht voor het oordeel dat ten aanzien van Cyprus niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De Afdeling is van oordeel dat er niet is gebleken van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Cyprus, waarvan de minister niet onkundig kon zijn en op grond waarvan de vreemdeling niet had mogen worden overgedragen aan Cyprus. Eiser heeft geen argumenten naar voren gebracht die leiden tot een ander oordeel dan al door de Afdeling is gegeven. De door eiser aangehaalde bronnen zijn door de Afdeling bij de uitspraak betrokken. De minister heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat door eiser niet aannemelijk is gemaakt dat hij op Cyprus een reëel risico loop op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM en/of artikel 4 van het Handvest. Eiser kan zich bovendien bij voorkomende problemen wenden tot de Cypriotische autoriteiten.
Was er aanleiding voor de minister om de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen?
8. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om zijn asielverzoek op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Eiser wijst nogmaals op de door hem gegeven verklaringen. Ook wijst eiser er op dat nu er in het bestreden besluit vanuit wordt gegaan dat zijn asielaanvraag door Cyprus is afgewezen en hij uit Cyprus verwijderd zal worden, hij het risico loopt om al dan niet indirect te worden teruggestuurd naar Syrië.
8.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Een lidstaat kan, op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, besluiten een bij hem ingediende asielaanvraag van een onderdaan van een derde land te behandelen, ook al is hij daartoe niet verplicht. De minister gebruikt deze bevoegdheid in ieder geval als bijzondere individuele omstandigheden maken dat overdracht van een vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van onevenredige hardheid getuigt. Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die de minister heeft om de hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van de minister terughoudend.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door eiser geschetste omstandigheden geen aanleiding vormen om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen en dat zij dit voldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank overweegt hiertoe dat de Afdeling in haar uitspraak van 25 februari 2025 [11] heeft verduidelijkt dat als de minister de individuele omstandigheden waar de vreemdeling zich op heeft beroepen al heeft betrokken bij de beoordeling van de vraag of er van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, dit in beginsel ook een deugdelijke motivering is waarom zij haar discretionaire bevoegdheid niet gebruikt. In het geval van eiser heeft de minister in het bestreden besluit in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel de door eiser aangedragen individuele omstandigheden voldoende kenbaar betrokken en gemotiveerd weerlegd. Verder is in de besluitvorming voldoende uitgelegd waarom volgens de minister geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van onevenredige hardheid getuigt. Daarbij is overwogen dat eiser bij de autoriteiten van Cyprus kan klagen, voor zover hij stelt dat niet in overeenstemming met de toepasselijke Europese richtlijnen is gehandeld.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Cyprus. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 16 april 2025 gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL24.49949.
3.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
6.Vgl. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4348), recent bevestigd in ECLI:NL:RVS:2025:1642.
8.Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden,
9.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.