ECLI:NL:RBDHA:2025:6416

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
AWB24/7491
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van familieleven met minderjarige dochter

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) onder de beperking ‘verblijf bij familie- of gezinslid’. De aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie afgewezen op 24 oktober 2022, en het bezwaar van eiser werd bij besluit van 19 april 2024 gehandhaafd. De rechtbank heeft de zaak op 19 maart 2025 behandeld, maar zowel eiser als zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Eiser, geboren in 1978 en van Indiase nationaliteit, verblijft sinds 2013 in Spanje en heeft een aanvraag ingediend om bij zijn minderjarige dochter, die de Nederlandse nationaliteit heeft, te verblijven. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat eiser niet heeft aangetoond dat er hechte persoonlijke banden bestaan tussen hem en zijn dochter. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het onevenredig hard zouden maken om hem terug te sturen naar India of Spanje. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het bestreden besluit blijft in stand. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB24/7491

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) onder de beperking ‘verblijf bij familie- of gezinslid’.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 24 oktober 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 19 april 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2025 op zitting behandeld. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen. Eiser en zijn gemachtigde hebben kort voor de zitting aangegeven niet te zullen verschijnen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum 1] 1978 en heeft de Indiase nationaliteit. Eiser verblijft sinds 2013 met een verblijfsvergunning in Spanje. Eiser heeft op 5 januari 2022 een aanvraag ingediend voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ bij zijn minderjarige dochter [referente] (referente). Referente is geboren op [geboortedatum 2] 2016 en heeft de Nederlandse nationaliteit.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat er geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [1] tussen eiser en referente. Eiser heeft niet aangetoond dat hij een affectieve relatie heeft gehad met de moeder van referente toen referente werd geboren en hij heeft niet aangetoond dat tussen hem en referente hechte persoonlijke banden bestaan. Daarnaast heeft verweerder geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van het arrest Chavez-Vilchez. Ten slotte heeft verweerder aangenomen dat eiser privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM heeft, maar de belangenafweging is in het nadeel van eiser uitgevallen.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser voldoet wel aan de voorwaarden voor afgifte van de verblijfsvergunning. Zo is eiser de vader van een Nederlandse minderjarige dochter (referente) en stelt verweerder ten onrechte dat eiser geen bewijsstukken heeft overgelegd. Zo is referente geboren uit een affectieve relatie tussen eiser en haar moeder, waarbij eiser referente grotendeels heeft opgevoed en verzorgd. Ook heeft eiser beschermenswaardig privéleven in Nederland. Eiser heeft, in tegenstelling tot Spanje, hier een sociaal vangnet met familie en vrienden. Het zou onredelijk hard zijn om eiser terug te sturen naar India of Spanje. Verweerder heeft het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Bovendien is referente ten onrechte niet gehoord in de bezwaarfase.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM
6. In geschil is of tussen eiser en referente sprake is van familieleven en of uitzetting van eiser in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat tussen eiser en referente geen sprake is van familieleven nu tussen eiser en referente geen hechte persoonlijke banden bestaan. Verweerder heeft hierbij van belang kunnen vinden dat eiser op geen enkele manier heeft onderbouwd dat sprake is van familieleven. Zo is niet gebleken dat eiser op de geboorteakte van referente staat vermeld of dat hij referente erkend heeft. Ook de stelling van eiser dat hij heeft samengewoond met referente tijdens zijn relatie met de moeder en grotendeels voor referente heeft gezorgd, is op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Daarnaast heeft eiser niet met stukken onderbouwd op welke wijze hij momenteel invulling geeft aan zijn relatie met referente. Uit het door eiser overgelegde voorblad van een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 23 juni 2022 blijkt dit in niet.
6.1.
Nu verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM, hoefde verweerder ook geen belangenafweging te maken. Dit volgt uit een uitspraak van de hoogste bestuursrechter. [2] De rechtbank zal de beroepsgronden ten aanzien van de belangenafweging dan ook niet nader bespreken.
Privéleven in de zin van artikel 8 EVRM
7. Verder is in geschil of eiser beschermenswaardig privéleven heeft in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiser weliswaar privéleven heeft in Nederland, maar dat de belangenafweging in zijn nadeel uitvalt. Verweerder heeft hierbij niet ten onrechte betrokken dat de stelling van eiser dat hij familie en vrienden in Nederland heeft met wie hij intensief contact onderhoudt hiervoor onvoldoende is. Bovendien is deze stelling op geen enkele wijze onderbouwd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Voorts heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden waardoor het onevenredig hard zou zijn om eiser terug te sturen naar India of Spanje.
Hoorplicht referente
9. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat de hoorplicht niet is geschonden. Er is geen rechtsregel die verweerder verplicht om referente te horen. De beroepsgrond van eiser slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188, r.o. 4.1 en 5.