ECLI:NL:RBDHA:2025:6531

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
NL25.9277
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening van eiser met Tunesische nationaliteit

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Tunesische nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 24 januari 2025 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, welke door de Minister van Asiel en Migratie op 20 februari 2025 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft op 3 april 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van verweerder aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

Eiser stelt dat hij gevlucht is voor terreur en vreest bij terugkeer naar Tunesië te worden vermoord. Hij heeft echter geen overtuigende bewijsstukken over zijn identiteit en asielmotieven kunnen overleggen. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht is uitgegaan van de gegevens van de Tunesische autoriteiten en dat de verklaringen van eiser niet geloofwaardig zijn. Eiser heeft in eerdere procedures verschillende personalia opgegeven en zijn medische omstandigheden zijn niet voldoende onderbouwd om tot een ander besluit te komen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 11 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.9277 (beroep) en NL25.9278 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Kersbergen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Hij heeft op 24 januari 2025 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 20 februari 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op
3 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser stelt Karim Zlasi te heten en te zijn geboren op [geboortedatum] 1973 te Tunesië. Hij is gevlucht voor terreur en vreest bij terugkeer te worden vermoord. Ook geeft hij aan dat hij een asielaanvraag heeft ingediend omdat hij ziek is. In zijn zienswijze wijst hij verder op zijn vrees bij terugkeer naar Tunesië vanwege door hem verrichte politieke activiteiten.
Het bestreden besluit
4. Verweerder wijst erop dat eiser in verschillende procedures in België en Duitsland verschillende personalia heeft opgegeven. Verweerder gaat uit van de naam [eiser] en de Tunesische nationaliteit, omdat deze gegevens door de Tunesische autoriteiten na onderzoek van eisers vingerafdrukken zijn bevestigd. Verweerder ziet geen aanleiding om eiser, in weerwil van de informatie van de Tunesische autoriteiten, te volgen in de door hem opgegeven naam. Eiser heeft geen verklaring kunnen geven voor de (vele) verschillende aliassen waaronder hij geregistreerd staat. Hij heeft zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet onderbouwd met objectieve documenten en heeft ook geen oprechte inspanning geleverd deze documenten te verkrijgen. Ook vormen zijn verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel en kan hij in grote lijnen niet als geloofwaardig worden beschouwd. Eisers medische geschiedenis en zijn medische rapportage brengen verweerder niet tot een andere conclusie, omdat eiser niet heeft gemotiveerd waarom zijn medische omstandigheden tot een ander besluit op zijn asielaanvraag zouden moeten leiden. De vermeende politieke activiteiten in Tunesië leiden ook niet tot een ander besluit, nu niet valt in te zien waarom hij hierover bij eerdere aanvragen en tijdens het voor de onderhavige aanvraag gehouden gehoor niets heeft gezegd.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser vindt allereerst dat verweerder had moeten uitgaan van zijn ‘identiteit, nationaliteit en herkomst’ zoals hij die heeft aangegeven in zijn zienswijze van
17 februari 2024. Eiser wijst er verder op dat hij geheel uit eigen beweging op
3 februari 2025 aan zijn gemachtigde heeft verteld over zijn politieke activiteiten tegen het regime in Tunesië. Hij heeft hier niet over gesproken bij het gehoor opvolgende aanvraag van 30 januari 2025 uit angst om te worden teruggestuurd. Eiser is van oordeel dat verweerder dit nieuwe opgebrachte element niet terzijde had mogen schuiven met het argument dat hij dit eerder naar voren had moeten brengen. Eiser geeft tot slot aan dat verweerder inhoudelijk had moeten beoordelen of hij in aanmerking komt voor uitstel van vertrek om medische redenen op grond van artikel 64 Vw. Uit de verwijsbrief van
11 februari 2025 van de penitentiaire inrichtingsarts bij wie eiser in het Detentiecentrum Rotterdam onder behandeling is blijkt dat hij psychische problemen heeft en onder medische behandeling staat. Bij de verwijsbrief is ook een medisch dossier overgelegd
.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Asielmotief (geloofwaardigheid)
6. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder uitgaan van de gegevens van eiser zoals zij die heeft doorgekregen van de Tunesische autoriteiten. In de enkele niet met documenten onderbouwde stelling van eiser dat verweerder hem had moeten volgen in de door hem als laatste opgegeven gegevens, hoefde verweerder – gelet ook op de vele eerdere aliassen – geen reden te zien voor een andere conclusie.
7. Ten aanzien van de gestelde politieke activiteiten heeft verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat eiser deze in het geheel niet heeft onderbouwd. Eiser heeft de gestelde politieke activiteiten bij zijn eerdere aanvraag en in de onderhavige procedure niet eerder naar voren heeft gebracht. Verder heeft verweerder ter zitting terecht gewezen op eisers eerder naar voren gebrachte stelling dat hij uit Libië afkomstig is. Dat hij politieke activiteiten in Tunesië zou hebben ontplooid, heeft verweerder daarom ongerijmd mogen achten. Verweerder mocht dan ook tot de conclusie komen dat deze activiteiten niet geloofwaardig zijn. Daarmee heeft verweerder, anders dan eiser stelt, zijn asielmotief inhoudelijk beoordeeld.
8. Deze beroepsgronden slagen niet.
Artikel 64 vw
9. Ook de beroepsgrond over artikel 64 van de Vw slaagt niet. Verweerder heeft mogen afzien van de inhoudelijke beoordeling of eiser in aanmerking komt voor uitstel van vertrek om medische redenen op grond van artikel 64 Vw. Op grond van artikel 6.1e Vreemdelingenbesluit wordt bij afwijzing van de eerste aanvraag tot verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ambtshalve beoordeeld of er reden is van toepassing van artikel 64 Vreemdelingwet. In dit geval is echter geen sprake van een eerste aanvraag. [1]

Conclusie en gevolgen

10. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Eisers beroep wordt daarom ongegrond verklaard. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
11. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie in vergelijkbare zin de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1969, ov. 6.2.