ECLI:NL:RBDHA:2025:6534

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
NL25.10520
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van eiser afgewezen door de Minister van Asiel en Migratie, met beroep tegen de afwijzing

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiser, die op 19 februari 2025 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel indiende. De Minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 5 maart 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 3 april 2025 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn verhaal gedaan over zijn Jemenitische nationaliteit en de problemen die hij heeft ondervonden met de Houthi-rebellen. Eiser heeft verklaard dat hij in 2015 ontvoerd is en dat hij recentelijk opnieuw problemen heeft ervaren, wat hem heeft doen besluiten om te vluchten. De rechtbank heeft de geloofwaardigheid van eisers verklaringen beoordeeld en geconcludeerd dat verweerder op goede gronden het relaas van eiser ongeloofwaardig heeft mogen achten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd en dat zijn recente problemen met de Houthi's niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser heeft recht op een vergoeding van zijn proceskosten, die door verweerder moet worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.10520 (beroep) en NL25.10521 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. E.W.B. van Twist),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Kersbergen).

Procesverloop

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. [1]
1.1.
Eiser heeft op 19 februari 2025 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 5 maart 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, M. Chaker als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
2. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Hij stelt de Jemenitische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 2000. Eiser is in 2015 ontvoerd en een jaar gevangen gehouden door Houthi rebellen. Acht jaar later, op 14 december 2024, vertelde eisers moeder dat Houthi’s hun huis hadden doorzocht. Eiser is daarop vertrokken naar Saoedi-Arabië. Eiser is in 2025 nog een week teruggekeerd naar Jemen en vervolgens definitief vertrokken. Eiser vreest bij terugkeer voor de Houthi’s.
In zijn aanvullende gronden van beroep van 27 maart 2025 heeft eiser nog aangegeven dat hij een baantje had bij één van de leiders van de Houthi’s. Eiser heeft toen een relatie gekregen met de dochter van een van de Houthi-commandanten. Deze commandant is vervolgens op zoek gegaan naar eiser en heeft zijn huis laten doorzoeken. Dat was de reden om te vluchten onder het voorwendsel dat hij op bedevaart ging. Hij heeft dit niet eerder verteld omdat hij moeilijk over relaties praat, aldus eiser. Op zitting heeft eiser nog verteld dat hij intussen van zijn broer in Zweden heeft vernomen dat zijn vader en broer in Jemen zijn meegenomen door de Houthi’s.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
1) identiteit, nationaliteit en herkomst en 2) problemen met de Houthi’s. Verweerder heeft eisers nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht, maar zijn identiteit niet. Verder heeft verweerder eisers problemen met de Houthi’s gedeeltelijk geloofwaardig geacht. Verweerder acht geloofwaardig dat eiser in 2015 met zijn vader is ontvoerd en een jaar gevangen is gehouden, maar de problemen die eiser daarna stelt te hebben ondervonden heeft verweerder niet geloofwaardig geacht.
Wat vindt eiser?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartoe, kort samengevat, het volgende aan. Verweerder werpt ten onrechte tegen dat eiser het paspoort waarmee hij heeft gereisd niet heeft overgelegd. Eiser zat in een afhankelijkheidsrelatie met de reisagent waardoor hij het paspoort, na gebruik, weer aan de reisagent moest afstaan. Verder heeft verweerder eisers verklaringen te letterlijk genomen. Eisers nadere toelichting in de aanvullingen en correcties zijn niet serieus genomen. Verder heeft verweerder ten onrechte niet gewacht op zijn originele documenten. Eiser is het verder niet eens met de door verweerder tegengeworpen tegenstrijdigheden en ongerijmdheden en bestrijdt deze. Over de doorgang bij de controleposten voert eiser aan dat deze posten niet zo goed gecontroleerd worden, omdat ze bedoeld zijn voor de bedevaart. Daarnaast zijn de Houthi’s niet zo goed georganiseerd als verweerder veronderstelt. Ten aanzien van de terugkeer naar Jemen voert eiser aan dat hij niet op een plek verbleef die de Houthi’s eenvoudig konden traceren. Over de rekrutering voert eiser aan dat hoewel de Houthi’s onder de armste mensen rekruteren, dat niet uitsluit dat Houthi’s ook bij hem zijn langsgekomen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Mocht verweerder het proces-verbaal van gehoor bij zijn beoordeling betrekken?
5. Het betoog van eiser, dat verweerder zijn bij de grenspolitie afgelegde verklaringen niet bij de beoordeling mocht betrekken en dat het onzorgvuldig is dat het proces-verbaal van dit gehoor niet direct aan zijn gemachtigde ter beschikking is gesteld, leidt niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Daartoe is het volgende van belang.
6. De rechtbank stelt vast dat het proces-verbaal van gehoor pas kort voor de zitting aan het rechtbankdossier is toegevoegd. Eerder was dit proces-verbaal echter wel al te raadplegen in zijn bewaringsdossier, zodat eiser hiermee bekend kon zijn. Bovendien heeft verweerder in het voornemen bijna letterlijk overgenomen wat eiser bij de KMar heeft verklaard. Eiser heeft daarmee voldoende informatie gekregen over wat hem wordt tegengeworpen om daarop adequaat te kunnen reageren. Dat heeft hij ook gedaan. Daarbij komt dat eiser in de zienswijze geen gewag heeft gemaakt van het ontbrekende proces-verbaal en hier eerst in beroep op heeft gewezen.
7. De enkele omstandigheid dat informatie is afgelegd voorafgaand aan of tijdens de rust- en voorbereidingstijd maakt niet dat deze informatie niet mag worden betrokken. Dat een verklaring is afgelegd tegenover de KMar, die geen deel uitmaakt van het bestuursorgaan dat beslist op de asielaanvraag, maakt dit niet anders. Verweerder moet een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling verrichten, waarbij hij alle door de vreemdeling afgelegde verklaringen en overgelegde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang moet bezien. [2] Daarbij hoefde geen cautie te worden gegeven, omdat van een bestraffende sanctie geen sprake is. [3]
Asielrelaas
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden het relaas van eiser – voor zover het zijn gestelde recente problemen met de Houthi’s betreft – ongeloofwaardig mogen achten.
Daarbij heeft verweerder allereerst mogen betrekken dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de persoon/personen naar wie de Houthi’s op zoek waren bij de huiszoeking en over de reden van deze huiszoeking. Zo heeft eiser enerzijds verklaard dat de Houthi’s de huiszoeking deden vanwege zijn broer die journalist is en om die reden op zoek waren naar eiser of zijn vader. [4] Anderzijds heeft eiser verklaard dat de Houthi’s specifiek naar hem hebben gevraagd, maar dat niet duidelijk was waarom. [5] Kort voor de zitting heeft hij aangegeven dat zij het huis doorzochten omdat hij een relatie heeft gehad met de dochter van een Houthi-commandant. Daar komt bij dat eiser de dochter zou hebben ontmoet tijdens zijn werk voor de Houthi-commandant, [6] terwijl hij eerder heeft verklaard dat hij nooit werk heeft gehad. [7]
Verder mocht verweerder eiser tegenwerpen dat hij zonder problemen doorlaatposten van de Houthi-rebellen heeft kunnen passeren. Het betoog van eiser dat de Houthi’s niet zo georganiseerd zijn als verweerder veronderstelt, en daardoor eiser niet hebben herkend, valt niet te rijmen met zijn andere verklaringen. Voor zover eiser ter zitting heeft aangevoerd dat de commandant vanwege schaamte over de buitenechtelijke relatie eisers naam niet zou hebben doorgegeven aan de doorlaatposten, leidt dit reeds niet tot een ander oordeel omdat deze verklaring niet valt te rijmen met zijn eerdere verklaringen. Bovendien mocht verweerder het het relaas over de buitenechtelijke relatie, gelet op wat hiervoor is overwogen, ongeloofwaardig achten.
Ten derde heeft verweerder mogen tegenwerpen dat eiser na de gestelde huiszoeking en zijn vertrek naar Saoedi Arabië nog voor een week is teruggekeerd naar Jemen. Verweerder stelt terecht dat daaruit niet een oprechte en nijpende behoefte aan internationale bescherming blijkt.
9. Reeds hierom heeft verweerder het relaas ongeloofwaardig mogen achten. Verder betekent het feit dat eiser in het verleden een jaar gevangen is gehouden niet zonder meer dat hij onder één van de risicoprofielen valt van paragraaf C7/19.3.2. Ook heeft verweerder ontvoerden niet zonder meer als risicoprofiel hoeven aan te merken.
Documenten
10. Ter zitting heeft eiser nog enkele documenten getoond die de avond ervoor waren aangekomen. Volgens eiser gaat het hier om schoolpapieren en een geboorteakte. Deze documenten maken het oordeel niet anders. De documenten zijn, zoals verweerder op zitting naar voren heeft gebracht, niet vertaald en zijn geen identificerende documenten. Voor zover op zitting erop is gewezen dat eisers ID onderweg is naar Nederland en zijn paspoort zich in Zweden bevindt, oordeelt de rechtbank dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ID of het paspoort onderweg zijn naar Nederland. Verweerder heeft er daarom niet op hoeven wachten.
Situatie van willekeurig geweld
11. De meervoudige kamer van deze zittingsplaats heeft op 28 november 2024 [8] geoordeeld dat verweerder onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij de humanitaire situatie betrokken heeft bij zijn beoordeling van de situatie van willekeurig geweld in Jemen. Uit landeninformatie lijkt te volgen dat de strijdende partijen bewust de slechte humanitaire situatie in Jemen creëren dan wel in stand houden of verergeren. Zonder een duidelijke afweging over in hoeverre de humanitaire situatie veroorzaakt wordt door de strijdende partijen en hoe verweerder dit meeweegt in zijn beoordeling van de situatie van willekeurig geweld, valt immers niet uit te sluiten dat in Jemen nog steeds sprake is van de meest uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld waarbij een ieder die terugkeert naar Jemen alleen al door zijn aanwezigheid in Jemen een reëel risico loopt op een ernstige en individuele bedreiging van het leven of hun persoon. Daarbij komt dat ook als geen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie en eisers individuele omstandigheden van belang zijn voor de beoordeling, dit inzicht nodig is om te kunnen bepalen welke individuele omstandigheden relevant zijn en hoe zwaarwegend deze zijn.
11.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen dan de meervoudige kamer. Het beroep wordt daarom gegrond verklaard.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. Nu er op het beroep is beslist, zal het verzoek om de voorlopige voorziening worden afgewezen vanwege een gebrek aan connexiteit.
13. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt op grond het Besluit proceskosten bestuursrecht € 2.721,-. [9]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.721,- aan proceskosten aan eiser.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om de voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Dit is eerder zo overwogen door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld in de uitspraak van 20 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2459.
3.Artikel 5:10a Algemene wet bestuursrecht.
4.Proces-verbaal van gehoor, p. 1.
5.Nader gehoor, p. 20.
6.Nadere gronden, 27 maart 2025, bladzijde 1.
7.Aanmeldgehoor, 22 februari 2025, bladzijde 11.
9.1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1.