Op 14 april 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie aan de verzoeker meegedeeld dat hij op 17 april 2025 om 14:25 uur zal worden overgedragen aan Kroatië. Verzoeker heeft op 16 april 2025 bezwaar gemaakt tegen deze voorgenomen overdracht en verzocht om een voorlopige voorziening om de feitelijke overdracht te verbieden. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, gezien de spoedeisendheid van de zaak.
De voorzieningenrechter heeft beoordeeld of de mededeling van de voorgenomen overdracht als een feitelijke handeling kan worden aangemerkt, wat het mogelijk maakt om bezwaar te maken. De rechter heeft vastgesteld dat de overdracht aan Kroatië rechtmatig is, aangezien Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van verzoeker. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij niet tijdig is geïnformeerd over de overdracht, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de kennisgeving tijdig was en dat verzoeker voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn rechtspositie te bespreken.
De voorzieningenrechter heeft ook de medische omstandigheden van verzoeker in overweging genomen, maar oordeelt dat deze niet voldoende zijn onderbouwd. De rechter concludeert dat er geen gewijzigde omstandigheden zijn die de rechtmatigheid van de overdracht in twijfel trekken. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan op 17 april 2025 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.