Deze uitspraak betreft de afwijzing van de asielaanvraag van eiser, die op 22 januari 2025 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel indiende. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 17 januari 2025 afgewezen als ongegrond. Eiser is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 3 maart 2025 behandeld. In de uitspraak oordeelt de rechtbank dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser, die op het moment van de gebeurtenissen nog een kind was. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag niet in stand kan blijven, omdat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser ongeloofwaardig zijn. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten vastgesteld op € 1.814.