ECLI:NL:RBDHA:2025:6672

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
NL24.39213
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. N.B. Swart, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, die op 7 oktober 2024 haar aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 had afgewezen. Verzoekster vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, die oorspronkelijk op 10 april 2025 zou worden behandeld. Echter, partijen gaven toestemming om de zaak buiten zitting af te doen, waardoor het onderzoek op 10 april 2025 werd gesloten.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de minister in de proceskosten van verzoekster moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 907,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. Tevens werd het verzoek van verzoekster tot vrijstelling van het griffierecht toegewezen, omdat zij aannemelijk maakte dat zij dit niet kon betalen. De voorzieningenrechter heeft de minister verzocht om verzoekster niet uit te zetten en haar recht op opvang te behouden totdat er een beslissing op het bezwaarschrift is genomen.

De uitspraak houdt in dat de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toewijst, het primaire besluit schorst en de minister verbiedt verzoekster uit Nederland te verwijderen, met behoud van opvang, totdat de beslissing op bezwaar bekend is gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.39213
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoekster], V-nummer: [V-nummer] , verzoekster
(gemachtigde: mr. N.B. Swart),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister
(gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 2024 heeft de minister de aanvraag van verzoekster om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek zou op 10 april 2025 op zitting worden behandeld. Echter hebben partijen de voorzieningenrechter op voorhand toestemming gegeven om op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de zaak buiten zitting af te doen. De rechtbank heeft daarom het onderzoek op 10 april 2025 gesloten.

Overwegingen

Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan – onder meer – wanneer voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De minister heeft in zijn brief van 8 april 2025 laten weten dat hij zich niet verzet tegen toewijzing van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening totdat er een beslissing is genomen op het bezwaarschrift. Tevens verzoekt de minister de rechtbank in het dictum op te nemen dat verzoekster haar recht op opvang behoudt.
Nu partijen het er over eens zijn dat van uitzetting van verzoekster in deze fase behoort te worden afgezien en verzoekster haar recht op opvang behoudt, wijst de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening toe en verbiedt de minister om verzoekster uit te zetten, met behoud van opvang, tot de beslissing op bezwaar bekend is gemaakt.
4. De voorzieningenrechter veroordeelt de minister in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en een wegingsfactor 1).
5. Het verzoek van verzoekster tot vrijstelling van het griffierecht wordt toegewezen. Zij heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij het griffierecht niet kan betalen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het primaire besluit en verbiedt de minister verzoekster uit Nederland te verwijderen, met behoud van opvang, totdat de beslissing op bezwaar bekend is gemaakt;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 april 2025

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.