ECLI:NL:RBDHA:2025:6680
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiser op 4 juli 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor zijn echtgenote en kinderen. De rechtbank heeft eerder, op 25 juli 2024, het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen acht weken een besluit te nemen. Eiser heeft op 20 december 2024 opnieuw beroep ingesteld omdat verweerder wederom geen besluit had genomen. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat, volgens vaste jurisprudentie, een ingebrekestelling vereist is bij het niet tijdig nemen van een besluit, maar dat dit niet nodig is als de rechtbank al een termijn heeft gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep ontvankelijk en gegrond is, omdat verweerder nog steeds geen besluit had genomen. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak een besluit te nemen en heeft een dwangsom van € 200 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50 en moet het griffierecht van € 187 worden vergoed. De uitspraak is gedaan op 17 april 2025 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, en is openbaar gemaakt.