ECLI:NL:RBDHA:2025:6750

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
NL25.14785
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling in het kader van uitzetting en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 18 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die van Marokkaanse nationaliteit is. De minister van Asiel en Migratie had op 12 februari 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 11 april 2025, waar eiser via telehoren aanwezig was, heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder rechtmatig was bevonden en dat er zicht op uitzetting bestaat, ondanks de lopende artikel 64-procedure. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser en dat er geen feiten zijn die aanleiding geven om de maatregel van bewaring op te heffen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14785

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [v-nummer:]
(gemachtigde: mr. N. den Ouden),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Inleiding

1. De minister heeft op 12 februari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2025, met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 28 februari 2025 [2] (in de zaak NL25.6825) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 21 februari 2025 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Beroepsgronden van eiser
5. Eiser betoogt dat de voortduring van de maatregel onrechtmatig is en stelt dat met een lichter middel kan worden volstaan. Eiser zit namelijk al ruim twee maanden in bewaring en heeft eerder in strafrechtelijke detentie verbleven. Eiser stelt verder dat de procedure op basis van artikel 64 Vw nog loopt en dat deze procedure aanzienlijke tijd zal vergen, aangezien hij tot en met 23 april 2025 de mogelijkheid heeft om te reageren op het BMA [3] -advies. Bovendien heeft eiser al uitstel van reactie gevraagd, en zal er vervolgens een beslissing moeten worden genomen, wat betekent dat de procedure nog langer zal duren. Gezien deze omstandigheden is volgens eiser de voortduring van de bewaring niet langer gerechtvaardigd en ligt een lichter middel in de rede.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank overweegt dat zij in haar eerdere uitspraak van 28 februari 2025 al heeft geoordeeld dat sprake is van een onttrekkingsrisico en dat het toepassen van een lichter middel niet volstaat om de uitzetting van eiser te verzekeren. [4] Gelet op de huidige stand van zaken, waarbij de minister heeft aangegeven dat wordt ingezet op uitzetting per 10 mei 2025 en dat wordt toegewerkt naar afronding van de artikel 64-procedure, ziet de rechtbank geen reden om anders te oordelen. Dat deze procedure mogelijk langer zal duren, is een onzekere toekomstige gebeurtenis en leidt niet tot de conclusie dat met een lichter middel moet worden volstaan.
6.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat zicht op uitzetting in het algemeen en in het geval van eiser naar Marokko bestaat. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling [5] van 14 november 2022 en 8 augustus 2023, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting in het algemeen niet ontbreekt. [6] In het specifieke geval van eiser is op 17 december 2024 zijn nationaliteit bevestigd door de Marokkaanse autoriteiten en hebben zij op 11 maart 2025 een nieuw lp [7] voor eiser afgegeven. Dat de daadwerkelijke uitzetting door de lopende artikel 64-procedure tijdelijk wordt vertraagd, doet aan het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet af.
6.2.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat er sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure, op 27 februari 2025, is gerappelleerd op de lp-aanvraag bij Marokko en dat op 19 maart 2025 een vertrekgesprek met eiser is gevoerd. Verder is op 4 maart 2025 aan de vertegenwoordiger gevraagd om een nieuwe lp, omdat de eerder afgegeven lp was verlopen, welke inmiddels is verkregen. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.
6.3.
Voor zover eiser zijn betoog ook ziet op de belangenafweging, oordeelt de rechtbank dat de minister, gelet op de duur van de bewaring, nog niet is gehouden een verzwaarde belangenafweging te maken. De rechtbank is ook geen feiten en omstandigheden gebleken die voor de minister aanleiding hadden moeten zijn de bewaring bij een afweging van de belangen op te heffen.
6.4.
De rechtbank ziet ook voor het overige geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en het sluiten van het onderhavige onderzoek op enig moment onrechtmatig was.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Rb. Den Haag, zittingsplaats Groningen, 28 februari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:3035.
3.Bureau Medische Advisering.
4.Rb. Den Haag, zittingsplaats Groningen, 28 februari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:3035, r.o. 6.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 4 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269; en, 8 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3033.
7.Laissez-passer.