ECLI:NL:RBDHA:2025:6824

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
09/149287-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens mensenhandel met seksuele uitbuiting van één slachtoffer

Op 25 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel, specifiek gericht op seksuele uitbuiting van een slachtoffer. De verdachte, geboren in 1981, was ten tijde van het onderzoek gedetineerd. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op meerdere data in maart en april 2025. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. N. Rose en mr. J.M. Eelman, in overweging genomen, evenals de verdediging door raadsman mr. S.J. Römer. De tenlastelegging omvatte verschillende handelingen van de verdachte, waaronder het werven, vervoeren en huisvesten van het slachtoffer met het oogmerk van seksuele uitbuiting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel, waarbij het slachtoffer in een kwetsbare positie verkeerde en onder dwang en misbruik van omstandigheden heeft gewerkt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, die bestaat uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat deze reeds was uitgevoerd. De uitspraak benadrukt de ernst van mensenhandel en de impact op slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/149287-23 en 09/077964-21 (tul)
Datum uitspraak: 25 april 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting uit anderen hoofde gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 10, 18, 20, 24, 26 en 27 maart 2025 (inhoudelijke behandeling).
Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 11 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mr. N. Rose en mr. J.M. Eelman en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. S.J. Römer naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte (hierna: [verdachte] ) is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2021 tot en met 31 augustus 2021 te Hoofddorp en/of ’s-Gravenhage en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, een ander, genaamd [slachtoffer] ,
(telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitlijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 1) en/of
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4) en/of
- heeft gedwongen en/of bewogen hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [slachtoffer] met of voor een derde (sub 9) en/of
- ( telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 6)
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- aan die [slachtoffer] gevraagd om een weekendje weg te gaan om tot rust te kunnen komen en/of
- een advertentie met (naakt)foto’s van die [slachtoffer] gemaakt en/of op sekssites geplaatst en/of
- telefonisch contact onderhouden met prostitutieklanten en/of (een) afspra(a)k(en) met klanten gemaakt en/of
- die [slachtoffer] geslagen tegen haar hoofd en/of haar lichaam en/of
- aan die [slachtoffer] drugs verstrekt en/of
- het identiteitsbewijs en/of de telefoon van die [slachtoffer] (af) gepakt en/of
- het door die [slachtoffer] verdiende geld en/of de verdovende middelen afgenomen en/of in ontvangst genomen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Op 21 augustus 2021 werd door [naam 1] aangifte gedaan van mishandeling door [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ). Hierbij verklaarde zij dat haar zus [naam 2] (hierna: [naam 2] ), onder andere [medeverdachte] , werd gedwongen tot prostitutie. Naar aanleiding hiervan is op 22 en 24 augustus 2021 gesproken met [naam 2] . Zij verklaarde onder andere dat zij in de prostitutie werkte en haar verdiende geld afstond aan [medeverdachte] , omdat hij haar manipuleerde.
In 2021 is onderzoek Blafuil opgestart naar aanleiding van de hiervoor genoemde verklaringen. Tijdens dit onderzoek is [naam 3] (hierna: [naam 3] ) eveneens naar voren gekomen als mogelijk slachtoffer van mensenhandel. Op 20 oktober 2021 werd met haar een informatief gesprek mensenhandel gehouden. [naam 3] verklaarde dat zij vrijwillig in de prostitutie werkte. Uiteindelijk is door de officier van justitie besloten het onderzoek te stoppen.
Op 5 januari en 13 juni 2022 vond een informatief gesprek mensenhandel plaats met [naam 4] . [naam 4] verklaarde over een netwerk dat diverse vormen van criminaliteit pleegde, waaronder gedwongen prostitutie en drugs- en vermogenscriminaliteit. Een kickbokser uit Den Haag (vermoedelijk [medeverdachte] ) stond aan het hoofd. Zijn vriendin (vermoedelijk [naam 2] ) maakte deel uit van het netwerk. [naam 4] verklaarde dat zij door deze groep werd gedwongen tot prostitutie, maar geen aangifte wilde doen, omdat zij bang was voor represailles.
Op 28 januari 2022 vond een informatief gesprek mensenhandel plaats met [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). [slachtoffer] gaf aan dat zij in het verleden voor [medeverdachte] in de prostitutie had gewerkt, maar dat zij daar verder niets mee wilde doen. Op 5 april 2022 ontvluchtte [slachtoffer] de woning aan de [adres] in Den Haag, omdat zij door de bewoner met een vuurwapen zou worden bedreigd. Ter plaatse werden in de woning [medeverdachte] en [naam 2] aangetroffen. Naar aanleiding van dit incident heeft een informatief gesprek plaatsgevonden met [slachtoffer] . [slachtoffer] verklaarde dat [medeverdachte] maar één ding van haar wilde en dat was geld verdienen in de prostitutie en dat zij al het verdiende geld aan [medeverdachte] moest geven. [slachtoffer] gaf aan nu wel aangifte te willen doen.
Op 4 mei 2022 werd een groot strafrechtelijk onderzoek ter zake van mensenhandel gestart onder de naam Kuiftok, waarbij meerdere verdachten in beeld zijn gekomen. Het onderzoek Kuiftok bestaat uit negen deelonderzoeken. Elk deelonderzoek richt zich op één slachtoffer.
De verdachte wordt verweten dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer] (deelonderzoek Bosoehoe).
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit.
Voor zover nodig zal de rechtbank hieronder ingaan op de door de raadsman gevoerde verweren.
3.4.
Juridisch kader mensenhandel
Aan [verdachte] is het delict mensenhandel ten laste gelegd. Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 273f (oud) Sr en de jurisprudentie volgt dat mensenhandel is gericht op uitbuiting. Uitbuiting moet daarbij niet beperkt worden uitgelegd. Het belang van het individu staat voorop; dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. Artikel 273f Sr beoogt bescherming te bieden tegen de aantasting van die integriteit en vrijheid.
De tenlastelegging is telkens opgesplitst in specifieke verwijten die worden beschreven in artikel 273f, eerste lid, sub 1, 4, 6 en 9 Sr. De delictsomschrijving in sub 1 ziet op het werven, overbrengen/vervoeren of huisvesten/opnemen van een ander, om die ander in een uitbuitingssituatie te brengen. Daarbij is vereist dat de verdachte het oogmerk van uitbuiting heeft. Het verwijt in sub 4 ziet op het verrichten van handelingen, waardoor een ander zich beschikbaar stelt voor het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard. Uitbuiting van het slachtoffer is daarbij een impliciet bestanddeel. Het verwijt in sub 9 heeft betrekking op het zich laten bevoordelen uit de opbrengst van die diensten van seksuele aard door een ander. Ook hier wordt de uitbuiting als impliciet bestanddeel verondersteld. De in sub 1, 4 en 9 strafbaar gestelde vormen van mensenhandel vereisen steeds het gebruik van één of meer dwangmiddelen zoals genoemd in artikel 273f Sr, lid 1, sub 1. Dit geldt niet voor het verwijt in sub 6, dat betrekking heeft op het opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van een ander.
Dwangmiddelen
De in deze zaak aan de orde zijnde dwangmiddelen betreffen dwang, geweld, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie.
Het begrip ‘dwang’ moet ruim worden uitgelegd en worden bekeken in de context waarin de handelingen van de verdachte plaatsvinden. Het slachtoffer zal door aanwending van dwang tegen zijn of haar zin in een situatie van uitbuiting zijn gebracht, waarin hij of zij, als hij of zij daartoe weerstand had kunnen bieden, niet terecht zou zijn gekomen. Het slachtoffer moet het dwangmiddel dus hebben opgemerkt en het moet bij hem of haar vrees hebben opgeleverd. Daarbij doet het niet ter zake dat de dwang op een ander in het algemeen geen indruk zou maken. Het is subjectief.
Het dwangmiddel ‘misleiding’ heeft een feitelijke betekenis. Bij dit dwangmiddel wordt doelbewust een foute voorstelling van zaken gegeven. Iemand wordt overtuigd van iets dat niet waar is, waardoor iemand iets gaat doen dat hij of zij anders niet zou hebben gedaan. Ook dit dwangmiddel is subjectief.
De dwangmiddelen ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ en ‘misbruik van een kwetsbare positie’, die objectief moeten worden vastgesteld, kunnen elkaar deels overlappen. Deze misbruikdwangmiddelen kunnen veelal uit de omstandigheden worden afgeleid. De verdachte moet zich wel bewust zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van de betrokkene waaruit het overwicht voortvloeide of verondersteld wordt voort te hebben gevloeid, in die zin dat voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hem aanwezig moet zijn. Datzelfde geldt voor gevallen waarin sprake is van een kwetsbare positie van het slachtoffer. De Hoge Raad heeft daarbij overwogen dat niet is vereist dat doelbewust misbruik is gemaakt van de kwetsbare positie van het slachtoffer.
Ook wordt voor het bewijs van het misbruik geen verdergaand initiatief en actief handelen van de verdachte vereist dan tot uitdrukking komt in de termen die in de wet staan (werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen). Blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad is het niet een zelfstandig vereiste dat het initiatief van de verdachte is uitgegaan en ook niet dat het slachtoffer door de verdachte in een uitbuitingssituatie is gebracht. De omstandigheid dat een slachtoffer tevoren al op een of meer andere plaatsen in de prostitutie had gewerkt, behoeft geen aanwijzing te zijn voor vrijwilligheid en het ontbreken van een uitbuitingssituatie. [1]
Bij het misbruik maken van (1) een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht is er sprake van een relationele ongelijkheid of van het brengen in een dergelijke situatie van ongelijkheid, waardoor de keuzevrijheid van het slachtoffer is beperkt. Daarbij merkt de rechtbank op dat ‘beperkt’ niet inhoudt dat er sprake moet zijn van een zodanige dwang of druk dat voor het slachtoffer geen andere keuze meer mogelijk was; de beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer is voldoende om een gedwongen karakter van prostitutie aan te nemen. Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat de wetgever bij prostituees stelt dat hiervan sprake is als ze verkeren of komen te verkeren in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren. Het criterium ‘de gemiddelde mondige prostituee in Nederland’ omvat in ieder geval dat zij zelf bepaalt waar, wanneer, met wie, onder welke omstandigheden en tegen welke opbrengsten zij werkt. Ten aanzien van het misbruik maken van (2) een ‘kwetsbare positie’ geeft artikel 273f, zesde lid, Sr een minimumdefinitie van dit begrip: hieronder wordt mede begrepen een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. Aangenomen kan worden dat de ‘misbruiker’ de ander (het latere slachtoffer) in die positie aantreft zonder dat beiden in een relatie tot elkaar staan.
Oogmerk van uitbuiting
Het (oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan in het tweede lid van artikel 273f Sr door de opsomming van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder uitbuiting van een ander in de prostitutie.
De vraag of sprake is van uitbuiting laat zich niet in algemene zin beantwoorden. Uitbuiting veronderstelt altijd een zekere mate van onvrijwilligheid of onderwerping van degene die wordt uitgebuit. Het enkele aanwenden van dwangmiddelen levert niet reeds uitbuiting op, maar het oogmerk van uitbuiting brengt met zich dat sprake moet zijn van een (voorgenomen) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid. [2]
Van uitbuiting in de prostitutie kan, zoals hiervoor overwogen, worden gesproken wanneer de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin de ‘gemiddelde mondige prostituee in Nederland’ verkeert. Op grond van vaste jurisprudentie zal in het geval van prostitutiewerkzaamheden – gelet op de aard van het werk en de forse inbreuk op de lichamelijke integriteit – in het geval van gebruik van enig dwangmiddel en enig financieel gewin bij de verdachte al snel sprake zijn van uitbuiting. Wanneer gebruik is gemaakt van een dwangmiddel, is instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting niet relevant. Evenmin is de omstandigheid dat het slachtoffer voorafgaand aan de uitbuitingssituatie reeds werkzaam was als prostituee een beletsel voor een bewezenverklaring. Een beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer als gevolg van de gebruikte dwangmiddelen is voldoende om het gedwongen karakter van de prostitutie aan te nemen.
3.5.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.6.
Bewijsoverwegingen
3.6.1
De betrouwbaarheid van de verklaringen
[slachtoffer] heeft in de onderhavige zaak ten overstaan van de politie en gedurende meerdere studioverhoren verklaringen afgelegd. De verklaringen die zijn afgelegd, bevatten ontegenzeggelijk inconsistenties. Op punten is wisselend en soms tegenstrijdig ten opzichte van andere verklaringen verklaard. Voor de verklaringen van [naam 5] (hierna: [naam 5] ), een ander slachtoffer in het onderzoek Kuiftok, geldt hetzelfde. Dit roept de vraag op in hoeverre de verklaringen betrouwbaar zijn en gebruikt kunnen worden voor het bewijs.
Anders dan de raadsman heeft bepleit, strekt het naar het oordeel van de rechtbank te ver om aan deze inconsistenties de conclusie te verbinden dat de verklaringen in hun geheel onbetrouwbaar zijn en van het bewijs moeten worden uitgesloten. Inconsistenties kunnen immers te wijten zijn aan vele factoren, zoals tijdverloop en de feilbaarheid van het menselijk geheugen. In deze zaak speelt verder het drugsgebruik van [slachtoffer] en andere betrokkenen een belangrijke rol, wat ook van invloed kan zijn geweest op de afgelegde verklaringen.
Het gaat uiteindelijk om de totale indruk die de verklaringen maken.
Over de inhoud van de verklaringen overweegt de rechtbank dat hieruit, ook al zijn die verklaringen niet altijd hetzelfde, in samenhang bezien met de rest van het dossier, een duidelijke rode lijn kan worden gedistilleerd. Wat betreft de kern van het verwijt is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen een eenduidig beeld laten zien. Indien de verschillende verklaringen in hun onderling verband worden bekeken, is er geen sprake van zodanige tegenstrijdigheden dat deze de betrouwbaarheid van de (kern van de) verklaringen aantasten. Dat laat onverlet dat de rechtbank bij de beoordeling van de verklaringen – en bij de beslissing om die verklaringen, of gedeelten daarvan, voor het bewijs te gebruiken – kritisch beziet in hoeverre die verklaringen steun vinden in het dossier.
De rechtbank is gelet op het vorengaande van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] en [naam 5] – hoewel deze kritisch dienen te worden bekeken – bruikbaar zijn voor het bewijs, waar deze al dan niet gedeeltelijk worden ondersteund door andere bewijsmiddelen, zoals weergegeven in de bijlage bij dit vonnis.
3.6.2
Bewijsoverweging
Inleiding
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer] . Op basis van de bewijsmiddelen is de rechtbank ervan overtuigd dat [slachtoffer] door [verdachte] werd uitgebuit. [slachtoffer] heeft sekswerk verricht onder omstandigheden die een grote inbreuk op haar persoonlijke vrijheid en lichamelijke en geestelijke integriteit betekenden.
Zoals hierna wordt besproken, gaat het om misbruik van de zeer kwetsbare positie van [slachtoffer] en misbruik van het uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht dat [verdachte] op [slachtoffer] had. Dit heeft erin geresulteerd dat [verdachte] zich ten koste van [slachtoffer] heeft bevoordeeld. Anders dan de officieren van justitie hebben beargumenteerd, staat voor de rechtbank onvoldoende vast dat [verdachte] [slachtoffer] heeft misleid of dat hij [slachtoffer] heeft gedwongen tot prostitutie door geweld of door dreiging met geweld. Ook dat wordt hieronder nader toegelicht.
De rechtbank zal eerst bespreken wat volgens [verdachte] zijn rol is geweest in het geheel.
Scenario [verdachte] ongeloofwaardig
[verdachte] heeft verklaard dat hij niets met het prostitutiewerk van [slachtoffer] te maken heeft gehad. Hij heeft in aanvulling daarop verklaard dat hij prostitutiewerk verschrikkelijk vindt.
De gang van zaken in Hoofddorp kwam volgens [verdachte] op het volgende neer. Hij is – op voorstel van [medeverdachte] – samen met [slachtoffer] , met wie hij op dat moment een relatie had, en [naam 5] naar Hoofddorp gegaan voor een weekendje weg. Pas toen ze daar waren, werd hem duidelijk dat [naam 5] prostitutiewerkzaamheden ging verrichten. [slachtoffer] mocht van [verdachte] echter geen sekswerk verrichten; er werd afgesproken dat [slachtoffer] alleen gastvrouw zou zijn voor de klanten van [naam 5] . Met deze rolverdeling ging hij akkoord. [verdachte] had naar eigen zeggen geen zicht op de situatie, omdat de ruimte waarin het sekswerk werd verricht was gescheiden van de ruimte waar hij zelf verbleef. Na drie dagen kreeg [verdachte] door dat er iets niet in de haak was. Snel daarna is hij vertrokken.
Deze verklaring van [verdachte] acht de rechtbank niet geloofwaardig.
In de eerste plaats geldt dat de verklaring van [verdachte] – anders dan door zijn raadsman naar voren is gebracht – niet consistent is geweest. [verdachte] heeft toen hij door de politie voor het eerst werd verhoord over de woning in Hoofddorp tot twee keer toe gezegd dat hij nog nooit in of bij die woning was geweest. Dat zwakt hij later af in die zin dat hij [slachtoffer] daar alleen heeft opgehaald en er dus ‘eigenlijk wel is geweest’. Uit deze verklaringen van [verdachte] maakt de rechtbank op dat hij zijn rol zo klein mogelijk heeft willen houden. Van een eenduidige en consistente verklaring is geen sprake.
In de tweede plaats wordt de verklaring van [verdachte] weersproken door de bewijsmiddelen. Zoals hierna wordt toegelicht, stelt de rechtbank op basis van de verklaringen van zowel [naam 5] als [medeverdachte] vast dat het al vóór aankomst in Hoofddorp duidelijk was dat daar sekswerk zou worden verricht door [slachtoffer] .
In de derde plaats valt niet in te zien hoe het mogelijk is dat [verdachte] niet door heeft gehad dat door zijn vriendin in hetzelfde huis als waar hij ook verbleef continu prostitutiewerkzaamheden werden verricht. Zowel [slachtoffer] als [naam 5] hebben verklaard dat [slachtoffer] vele klanten heeft ontvangen, sterker nog: verreweg de meeste klanten kwamen voor [slachtoffer] . Dat dit allemaal langs [verdachte] heen is gegaan, is naar het oordeel van de rechtbank onaannemelijk.
In de laatste plaats heeft [verdachte] de geloofwaardigheid van zijn verklaring kracht bij willen zetten door te herhalen dat hij principieel tegen prostitutiewerkzaamheden is. Dit staat echter haaks op de verklaring van [naam 6] jr. (de zoon van [medeverdachte] ) die heeft verklaard te hebben vernomen van [naam 7] dat [verdachte] haar heeft rondgereden als prostituee. Ook laten de door [verdachte] gestelde principiële bezwaren zich niet rijmen met de omstandigheid dat hij zijn vriendin, [slachtoffer] , als gastvrouw zou laten werken ten behoeve van sekswerk door [naam 5] . Als [verdachte] , zoals hij telkens heeft gesteld, werkelijk zo tegen prostitutiewerk was, had het voor de hand gelegen om zijn vriendin en zichzelf van de situatie in Hoofddorp te distantiëren. Een geloofwaardige reden of omstandigheid waarom hij dat desondanks niet heeft gedaan, heeft [verdachte] niet naar voren gebracht.
Dwangmiddelen
Misbruik kwetsbare positie en overwicht
[slachtoffer] kampte met zware psychische problemen. Zowel [slachtoffer] als [verdachte] hebben verklaard dat zij een borderline-stoornis heeft. Uit politieregistraties en de eigen verklaring van [slachtoffer] blijkt dat [slachtoffer] suïcidale gedachtes had. Daar komt bij dat [slachtoffer] zwaar verslaafd was aan drugs. Ze rookte cocaïne (crack) en kon zonder drugs te gebruiken niet functioneren.
[verdachte] was ook op de hoogte van de kwetsbare positie van [slachtoffer] . Hij heeft met zoveel woorden verklaard dat [slachtoffer] een ‘kwetsbaar meisje’ is, met stemmingswisselingen. Ook heeft hij verklaard over haar drugsgebruik (‘op een gegeven moment ging zij toch weer aan de drugs’) en de medicijnen die zij nodig had (‘tegen psychoses en zelfmoordneigingen’).
Ten aanzien van het sekswerk door [slachtoffer] heeft [naam 5] verklaard dat wanneer [slachtoffer] niet meer wilde werken, [medeverdachte] haar drugs aanbood in plaats van haar serieus te nemen (‘ah joh, neem nog een trekje’). Zowel [medeverdachte] als [verdachte] moedigden [slachtoffer] in dat geval aan. [naam 5] verklaarde tevens dat het krijgen van drugs door [medeverdachte] afhankelijk werd gesteld van het verrichten van sekswerk (‘maar jij hebt nog niets verdiend vandaag’). Hoe meer klanten er werden ontvangen, hoe meer drugs je kreeg, aldus [naam 5] . De drugs en de verslaving daaraan werden dus gebruikt als een instrument om [slachtoffer] (meer) te laten werken. [verdachte] wist dit. Over [medeverdachte] heeft hij verklaard dat hij op een sluwe manier vrouwen voor zich liet werken (‘hij voert kwetsbare meisjes drugs en laat ze dan de hoer spelen’ en ‘hij bedwelmde ze’).
De rechtbank kan niet vaststellen dat [slachtoffer] bang was voor [verdachte] en dat [verdachte] op die manier overwicht had op [slachtoffer] . [naam 5] , die tegelijk met [slachtoffer] en [verdachte] in Hoofddorp was, heeft verklaard dat zij zelf niet bang was voor [verdachte] en dat zij – wat betreft [verdachte] – ook geen angst zag bij [slachtoffer] . [verdachte] was volgens [naam 5] begripvol en respectvol. De officieren van justitie hebben naar voren gebracht dat meerdere betrokkenen in het dossier melding maken van het verleden van [verdachte] bij een motorclub en een historie met vuurwapens. Deze algemene informatie is in het licht van het voorgaande echter onvoldoende om tot de conclusie te komen dat angst een rol van betekenis speelde. Omdat uit het voorgaande, met name het beschikbaar stellen van drugs in ruil voor sekswerk, ook al blijkt van overwicht van [verdachte] en [medeverdachte] op [slachtoffer] , acht de rechtbank het dwangmiddel misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht bewezen.
Vrijspraak misleiding
De rechtbank spreekt [verdachte] vrij van de misleiding van [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft verklaard dat zij in de veronderstelling was dat zij met [medeverdachte] , [verdachte] en [naam 5] een weekendje weg zou gaan; zij kwam er vervolgens pas in Hoofddorp achter dat het de bedoeling was dat zij sekswerk zou gaan verrichten.
[medeverdachte] heeft daarentegen verklaard dat al vooraf was besproken dat er in Hoofddorp sekswerk zou worden verricht. Deze verklaring van [medeverdachte] wordt ondersteund door de verklaring van [naam 5] . Volgens [naam 5] was onderweg naar Hoofddorp het regelen van klanten en het verdienen van geld onderwerp van gesprek; [slachtoffer] praatte daarover mee. Ook heeft [naam 5] verklaard dat [slachtoffer] al duidelijk was gemaakt wat de bedoeling was voordat ze vertrokken naar Hoofddorp. Verder heeft [slachtoffer] verklaard dat zij voorafgaand aan het vertrek naar Hoofddorp in de woning van [medeverdachte] aan de [straatnaam] (in Den Haag) is geweest en daar, terwijl zij onder invloed van drugs was, foto’s van haar zijn gemaakt en er een Kinky-account is aangemaakt. De rechtbank is er gelet hierop onvoldoende van overtuigd dat [slachtoffer] is misleid, doordat haar een verkeerde voorstelling van zaken is gegeven.
Vrijspraak geweld en dreiging met geweld
De rechtbank acht niet bewezen dat [verdachte] [slachtoffer] heeft gedwongen of bewogen sekswerk te verrichten door gebruik te maken van geweld of dreiging met geweld.
[slachtoffer] heeft meerdere keren verklaard dat zij door [medeverdachte] en [verdachte] is mishandeld. Voor de verklaringen van [slachtoffer] ziet de rechtbank echter onvoldoende steunbewijs.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij door [medeverdachte] in Hoofddorp is geslagen. [medeverdachte] heeft dit stellig en consistent betwist. Zij heeft ook gezegd dat ‘de andere twee meiden’ ook werden geslagen. [slachtoffer] noemt de namen niet, maar de rechtbank gaat ervan uit dat hiermee [naam 5] en [naam 2] worden bedoeld. Door [naam 5] en [naam 2] wordt echter verklaard dat er geen geweld tegen hen is gebruikt; ook hebben ze niet verklaard dat ze geweld ten opzichte van [slachtoffer] hebben gezien.
Ook geweld van [verdachte] richting [slachtoffer] kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen. In dit verband is relevant dat [naam 5] specifiek ten aanzien van [verdachte] heeft verklaard dat zij nooit geweld heeft gezien (‘hij sloeg haar niet, hij heeft haar nooit geslagen, dat heb ik niet gezien’).
(Oogmerk van) uitbuiting
De positie van [slachtoffer] was niet die van een mondige prostituee, die zelf bepaalt onder welke omstandigheden zij werkt, welke klanten en handelingen zij wel en niet accepteert en die zelf de beschikking heeft over haar verdiensten.
Uit het dossier blijkt dat de hygiënische omstandigheden slecht waren. [slachtoffer] heeft verklaard over een ‘ranzige’ omgeving met ongedierte. Deze verklaring wordt ondersteund door bevindingen in het dossier. Bij de prostitutiecontrole van augustus 2021 in Hoofddorp lagen uitwerpselen op de vloer van de woning.
De rechtbank stelt verder op basis van het dossier vast dat [slachtoffer] , terwijl zij dat niet wilde, veel en lang moest werken. De verklaringen van [slachtoffer] vinden steun in de verklaringen van [naam 5] . Zij heeft verklaard dat alle klanten voor [slachtoffer] kwamen, [slachtoffer] non-stop werkte, helemaal op was en een zenuwinzinking kreeg. Hoewel [slachtoffer] volgens [naam 5] op sommige momenten het werk leek te willen doen, was het op andere momenten heel duidelijk dat dat niet het geval was. [slachtoffer] werd op die momenten emotioneel en gaf aan niet meer door te willen gaan. [naam 5] heeft verklaard dat [slachtoffer] door [medeverdachte] en [verdachte] werd aangemoedigd om toch door te gaan met werken.
Tot slot staat het naar het oordeel van de rechtbank vast dat [slachtoffer] niet de beschikking had over haar verdiensten. De klanten betaalden voor sekswerk, maar het geld stond zij vervolgens af. [slachtoffer] kreeg het geld ook daarna niet, zodat zij niet zelf kon bepalen wat zij met het door haar verdiende geld deed. Dat [slachtoffer] het geld moest afstaan, vindt ondersteuning in de verklaring van [naam 5] . Zij heeft verklaard dat [slachtoffer] alleen drugs kreeg en geen geld.
Op basis van al hetgeen hierboven is overwogen, kan worden vastgesteld dat sprake was van een uitbuitingssituatie. Het oogmerk van uitbuiting kan onder die omstandigheden worden verondersteld.
Voordeel trekken
Dat [verdachte] voordeel heeft genoten, blijkt uit het feit dat [slachtoffer] het door haar verdiende geld af moest staan en dat hier vervolgens drugs van werden gekocht. Deze drugs werden ook gebruikt door [verdachte] , aldus de verklaringen van zowel [slachtoffer] als [naam 5] . Dat [verdachte] in die periode verslaafd was – en dus drugs moest gebruiken – blijkt ook uit zijn eigen verklaring. Het bovenstaande komt erop neer dat [verdachte] in zijn drugsverslaving heeft voorzien ten koste van [slachtoffer] .
Handelingen
De rechtbank acht ten aanzien van de ten laste gelegde handelingen bewezen dat [verdachte] [slachtoffer] heeft geworven, vervoerd, overgebracht, en gehuisvest.
Vrijwilligheid en ander prostitutiewerk
De rechtbank overweegt dat tijdens het proces meerdere malen naar voren is gekomen dat [slachtoffer] (ook) vrijwillig prostitutiewerk verrichtte. De rechtbank ziet, zoals is aangevoerd vanuit de verdediging, in het dossier enige steun voor de stelling dat [slachtoffer] ook zelf akkoord ging met sekswerk en dat er momenten zijn geweest waarop [slachtoffer] het sekswerk tot op zekere hoogte vrijwillig verrichtte. Zo heeft [naam 5] over de periode in Hoofddorp verklaard dat [slachtoffer] het werk soms vrijwillig deed. [naam 5] heeft daarover verklaard dat [slachtoffer] wel eens heeft gevraagd ‘waar blijven de klanten dan, heb je nog steeds niks geregeld?’.
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat voor het bewijs van misbruik in de zin van artikel 273f Sr geen verdergaand initiatief en actief handelen van de verdachte is vereist dan tot uitdrukking is gebracht in de termen die in de wet staan en hiervoor zijn genoemd (in dit geval: werven, vervoeren, overbrengen en huisvesten). Ook heeft de Hoge Raad overwogen dat niet is vereist dat het initiatief van de verdachte is uitgegaan en ook is niet vereist dat het slachtoffer door de verdachte in die uitbuitingssituatie is gebracht. En dat [slachtoffer] het werk óók vrijwillig heeft gedaan, wil vanzelfsprekend niet zeggen dat dit steeds het geval is geweest. Dat dit niet zo was, blijkt genoegzaam uit het dossier.
Eveneens is ter terechtzitting geregeld benoemd dat [slachtoffer] vaker prostitutiewerk verricht(te). In dat kader is vaak gewezen op videobeelden waarop te zien en te horen is dat [slachtoffer] met [naam 8] op weg is naar een klant. Dat [slachtoffer] ook op andere momenten (voor, na, maar ook tijdens de ten laste gelegde periode) prostitutiewerk heeft verricht, staat aan een bewezenverklaring voor mensenhandel echter niet in de weg. In dat verband wijst de rechtbank op overwegingen van de Hoge Raad, die erop neerkomen dat de omstandigheid dat het slachtoffer al eerder of op andere plaatsen prostitutiewerk heeft verricht, geen aanwijzing hoeft te zijn voor het ontbreken van een uitbuitingssituatie. Dat laatste geldt naar het oordeel van de rechtbank eveneens in het geval van [slachtoffer] .
Het vorenstaande, aangaande de vrijwilligheid aan de zijde van [slachtoffer] , staat dus niet in de weg aan een bewezenverklaring. Uiteraard betrekt de rechtbank de bevindingen wel bij de strafmaat.
[verdachte] als medepleger en periode
[verdachte] en [medeverdachte] zijn op 1 augustus 2021 samen met [slachtoffer] en [naam 5] naar Hoofddorp vertrokken. Ze hebben [slachtoffer] dus samen naar Hoofddorp gebracht. Ook blijkt uit de bewijsmiddelen dat op dat moment al duidelijk was dat [slachtoffer] sekswerk ging verrichten. Uit het dossier, en dan met name de verklaringen van [slachtoffer] en [naam 5] , blijkt verder dat het geld aan zowel [verdachte] als [medeverdachte] werd afgestaan en dat, als [slachtoffer] niet wilde werken, [verdachte] en [medeverdachte] haar ertoe bewogen om daar toch mee door te gaan. Tot slot blijkt uit het dossier dat zowel [verdachte] als [medeverdachte] profiteerden van het sekswerk van [slachtoffer] . [verdachte] kon voorzien in zijn drugsverslaving met het door [slachtoffer] verdiende geld. Uit het voorgaande blijkt een voldoende nauwe en bewuste samenwerking om [verdachte] als medepleger te kwalificeren. Dit laat onverlet dat de onderlinge rolverdeling duidelijke verschillen kende. Uit meerdere verklaringen blijkt dat [verdachte] in vergelijking met [medeverdachte] een veel minder grote rol had.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat [verdachte] op 4 augustus 2021 weer is vertrokken uit Hoofddorp en daarna geen rol meer heeft gehad. De bewezenverklaring zal dus worden beperkt tot en met deze datum.
3.7.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van [verdachte] bewezen dat:
hij in de periode van 1
augustus2021 tot en met
4augustus 2021 te Hoofddorp, tezamen en in vereniging met een ander, een ander, genaamd [slachtoffer] ,
(telkens) door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] en
- heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard en
- heeft bewogen hem, verdachte, en zijn mededader te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [slachtoffer] met of voor een derde en
- telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer]
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader
- een advertentie met naaktfoto’s van die [slachtoffer] gemaakt en op sekssites geplaatst en
- telefonisch contact onderhouden met prostitutieklanten en een afspraken met klanten gemaakt en
- aan die [slachtoffer] drugs verstrekt en
- het door die [slachtoffer] verdiende geld in ontvangst genomen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat [verdachte] daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van [verdachte]

is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat [verdachte] wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van [verdachte] heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] , zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer] . Door haar seksueel uit te buiten heeft [verdachte] een vergaande inbreuk op haar lichamelijke integriteit en mentale welzijn gemaakt. Het behoeft geen betoog wat een negatieve impact een feit als dit op slachtoffers heeft. Hoewel de bewezenverklaring ten aanzien van [verdachte] een relatief korte periode betreft, blijkt uit het dossier dat het voor [slachtoffer] hele nare en intensieve dagen waren. Uit het dossier volgt dat zij in die dagen vele klanten heeft ontvangen en non-stop werkte. Zoals de officieren van justitie naar voren hebben gebracht, betekent iedere klant die [slachtoffer] in een uitbuitingssituatie heeft moeten bedienen een onaanvaardbare inbreuk op haar lichamelijke integriteit en menselijke waardigheid.
Daar komt bij dat [slachtoffer] bijzonder kwetsbaar was. [verdachte] wist dat [slachtoffer] kampte met mentale en psychische problemen en dat zij verslaafd was aan harddrugs. Als haar toenmalige partner, had het op de weg van [verdachte] gelegen om haar te helpen. In plaats daarvan heeft hij van haar kwetsbare positie misbruik gemaakt om er zelf van te profiteren.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van [verdachte] . [verdachte] is in het verleden veroordeeld voor huiselijk geweld en vermogensdelicten. Hoewel [verdachte] niet eerder is veroordeeld voor mensenhandel, constateert de rechtbank dat hij zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit binnen een relatie. Ook ziet de rechtbank in het bewezenverklaarde een duidelijke vermogenscomponent; [verdachte] buitte [slachtoffer] uit om er zelf voordeel mee te behalen. Daarom zal de rechtbank [verdachte] niet als first offender aanmerken en het strafblad van [verdachte] in strafverzwarende zin meewegen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Pro Justitia-rapportage over [verdachte] .
De psycholoog heeft in het rapport verwoord dat het uitgevoerde onderzoek niet volledig is geweest. Over een aantal belangrijke onderwerpen heeft de psycholoog [verdachte] niet of nauwelijks kunnen bevragen. Bij [verdachte] kon op basis van het onderzoek wel een stoornis in het gebruik van cocaïne worden vastgesteld. In het rapport staat verder dat [verdachte] niet goed kan omgaan met negatieve emoties, problemen probeert te vermijden en bij stress het overzicht verliest.
Omdat een delictanalyse ontbreekt en het diagnostisch beeld niet volledig is, kan de psycholoog geen advies geven over de toerekeningsvatbaarheid van [verdachte] . Evenmin heeft de psycholoog conclusies kunnen trekken ten aanzien van het recidiverisico en een eventuele behandeling in een strafrechtelijk kader.
[verdachte] stond onder toezicht van de reclassering inzake een eerdere veroordeling. Dit toezicht is op 16 juli 2024 beëindigd, omdat [verdachte] zich niet aan de voorwaarden hield. In december 2024 heeft [verdachte] bij de reclassering kenbaar gemaakt dat hij weer mee wil werken met toezicht. Hij is toen aangemeld voor begeleid wonen. Daarna is [verdachte] gedetineerd geraakt, waardoor het toezicht stil is komen te staan. De reclassering heeft bericht dat een intake voor begeleid wonen zal worden ingepland wanneer [verdachte] uit detentie komt.
Ter terechtzitting heeft [verdachte] toegelicht dat hij gemotiveerd is om verder te gaan in het leven en zijn zaken op orde te krijgen. Hij had bijna een huis, maar is toen vast komen te zitten. Na detentie kan hij bij zijn vriendin wonen; begeleid wonen is een optie die achter de hand wordt gehouden.
Strafoplegging
Ten aanzien van de straf staat de ernst van het feit voorop. De persoonlijke vrijheid en lichamelijke integriteit van [slachtoffer] heeft [verdachte] ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen behoeften. Dat [slachtoffer] nog altijd last heeft van wat zij door toedoen van [verdachte] heeft meegemaakt, is treffend tot uitdrukking gebracht door middel van haar slachtofferverklaring.
Ten aanzien van de strafwaardigheid van het feit overweegt de rechtbank voorts dat de wetgever in 2009 en 2013 de strafmaat voor mensenhandel aanzienlijk heeft verhoogd. Deze wetswijzigingen werden ingegeven door een maatschappelijke herwaardering van de ernst van mensenhandel en om recht te doen aan de schade die mensenhandel kan aanrichten bij veelal kwetsbare slachtoffers.
In deze zaak geldt dat [verdachte] zich gedurende een korte maar erg intensieve periode schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. Ook acht de rechtbank, zoals is overwogen, medeplegen bewezen. In de wet is het in vereniging plegen van mensenhandel als een strafverzwarende omstandigheid aangemerkt.
Omdat er geen aanknopingspunten zijn om uit te gaan van verminderde toerekeningsvatbaarheid, zal de rechtbank het bewezenverklaarde volledig aan [verdachte] toerekenen.
[verdachte] heeft tijdens het proces op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Hij presenteerde met name zichzelf als slachtoffer van de strafzaak. Dat de strafzaak met bijbehorende media-aandacht zwaar is geweest voor [verdachte] – en zijn naasten – is begrijpelijk. Maar door geen oog te hebben voor zijn kwalijke rol in het geheel, doet [verdachte] [slachtoffer] en wat zij heeft meegemaakt tekort. Daarnaast roept de proceshouding van [verdachte] de vraag op of hij enige lering uit deze zaak heeft getrokken.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
De rechtbank acht, alles afwegend, een gevangenisstraf van tien maanden passend en geboden.
Deze straf is lager dan de straf die door de officieren van justitie is geëist. Daarvoor is redengevend dat de rechtbank het gebruik van geweld of de dreiging van geweld als dwangmiddel niet bewezen acht. Ook moet – zonder afbreuk te doen aan de ernst van het feit – worden onderkend dat bij [slachtoffer] in sommige gevallen en op sommige momenten sprake was van een zekere mate van vrijwilligheid. Dat heeft de rechtbank in de strafmaat verdisconteerd.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 14.666,67, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 4.666,67 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade.
Wat betreft de materiële schade wordt subsidiair verzocht het gedeelte toe te wijzen dat direct voor toewijzing gereed ligt op grond van de schattingsbevoegheid van de rechtbank, dan wel de behandeling van de vordering aan te houden en tegelijk met de ontnemingsvordering te behandelen.
Meer subsidiair wordt voor wat betreft de materiële schade verzocht aansluiting te zoeken bij vergelijkbare zaken en het in die zaken gehanteerde forfaitaire bedrag van € 100,- per dag.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van [slachtoffer] tot een bedrag van € 14.666,67, waarbij het bedrag aan immateriële schade (€ 10.000,-) hoofdelijk wordt toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om bij de berekening van de materiële schade uit te gaan van een periode van drie dagen in plaats van een week en de vordering voor het overige af te wijzen, omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schadevergoeding
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat [slachtoffer] rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde. De gevorderde materiële schadevergoeding betreft gederfde inkomsten, namelijk het geld dat [slachtoffer] heeft verdiend met het prostitutiewerk, maar niet heeft gekregen.
De onderbouwing bij de vordering en het dossier bieden onvoldoende concrete aanknopingspunten, zoals een boekhouding of een betrouwbaar rekeningoverzicht, op basis waarvan de precieze hoogte van de verdiensten kan worden vastgesteld. De rechtbank zal daarom gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid.
In de rechtspraak is inmiddels gangbaar om ten aanzien van de omzet een bedrag van € 200,- per dag te hanteren. [3] Daar moeten vervolgens de (geschatte) kosten vanaf worden gehaald om tot een schadebedrag te komen.
Op basis van het dossier is duidelijk dat er ook kosten zijn gemaakt en dat niet op iedere dag evenveel is gewerkt. De rechtbank is van oordeel dat dit voldoende wordt verdisconteerd, wanneer wordt uitgegaan van het meer subsidiair gevorderde bedrag van € 100,- per dag.
Gelet op de bewezen verklaarde periode, zal de rechtbank 4 dagen als uitgangspunt hanteren.
De rechtbank begroot de materiële schade daarmee op € 400,-.
Het bestaan van de gestelde schade boven het toe te wijzen bedrag is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd, zodat [slachtoffer] op dit punt niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde. De grondslag voor toekenning van deze schade is gelegen in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek, te weten aantasting in de persoon op andere wijze. In het geval van [slachtoffer] gaat het om een uitbuitingssituatie waarin zij seksuele diensten heeft verricht. Het gaat daarmee om een vergaande schending van haar persoonlijke vrijheid en lichamelijke integriteit. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en ernst van deze normschending met zich dat de gevolgen van dit feit zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon zonder verdere onderbouwing kan worden aangenomen. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 10.000,- redelijk en zal het verzoek om immateriële schade daarom geheel toewijzen.
De rechtbank zal bepalen dat [verdachte] en de mededaders [medeverdachte] en [naam 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de immateriële schade. Daarbij geldt dat [verdachte] , voor zover een van de mededaders een bedrag aan [slachtoffer] heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding niet meer aan [slachtoffer] hoeft te betalen.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 3 augustus 2021 (halverwege de bewezen verklaarde pleegperiode) tot aan de dag van volledige betaling en zal [verdachte] tevens veroordelen in de proceskosten.
Tot slot zal de rechtbank aan [verdachte] de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 23 april 2024 gevorderd dat de bij parketnummer 09-077964-21 door de politierechter van de rechtbank Den Haag op 14 mei 2021 voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf van 2 weken, ten uitvoer wordt gelegd wegens het niet naleven van de algemene voorwaarden.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zich niet meer uitgelaten over de vordering tot tenuitvoerlegging.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich eveneens niet uitgelaten over de vordering tot tenuitvoerlegging.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vordering tot tenuitvoerlegging, omdat uit het strafblad van [verdachte] blijkt dat de bij parketnummer 09/077964-21 voorwaardelijk opgelegde straf reeds volledig ten uitvoer is gelegd bij parketnummer 09/234115-21.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 63 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals die ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.7 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
mensenhandel, terwijl het in artikel 273f, eerste lid, onder 1, 4, 6 en 9 omschreven feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan [verdachte] meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt [verdachte] daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en [verdachte] daarvoor strafbaar;
veroordeelt [verdachte] tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
10 (tien) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door [verdachte] vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer] deels (voor wat betreft het bedrag aan immateriële schade hoofdelijk) toe tot een bedrag van € 10.400,- bestaande uit € 400,- materiële schade en € 10.000,- immateriële schade en veroordeelt [verdachte] om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 3 augustus 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
bepaalt dat [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt [verdachte] tevens hoofdelijk in de proceskosten van [slachtoffer] , begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan [verdachte] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.400,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 augustus 2021 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat, als [verdachte] niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 87 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat [verdachte] niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de mededader [medeverdachte] de toegewezen schadevergoeding voor wat betreft het bedrag van € 10.000,- aan immateriële schade deels of geheel aan [slachtoffer] heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, [verdachte] niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als [verdachte] de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan [slachtoffer] heeft betaald, [verdachte] niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als [verdachte] het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, [verdachte] niet verplicht is om dat deel aan [slachtoffer] te betalen;
verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 09/077964-21.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.J. de Haan, voorzitter,
mr. J.L.E. Bakels, rechter,
mr. S. Pereth, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. N. de Jong en A. Copier, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 april 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099.
2.Gerechtshof Amsterdam 8 december 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5236.
3.Zie onder meer de uitspraken met deze vindplaatsen: ECLI:NL:GHDHA:2018:1710 en ECLI:NL:GHSE:2024:262.