ECLI:NL:RBDHA:2025:6886

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
NL23.9863
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige afvalligheid en bekering van de islam

Op 24 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die een asielaanvraag had ingediend op basis van zijn afvalligheid van de islam en bekering tot het christendom. Eiser, geboren in 1997 en van Afghaanse nationaliteit, had op 3 maart 2021 asiel aangevraagd, na problemen te hebben ondervonden in Afghanistan vanwege zijn geloofsovertuiging. De rechtbank behandelde het beroep op 27 maart 2025, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de asielaanvraag door de minister terecht was, omdat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico op ernstige schade zou lopen. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk voor zover het gericht was tegen het niet-tijdig nemen van een besluit en ongegrond voor het overige. Eiser had zijn afvalligheid en bekering niet overtuigend kunnen onderbouwen, en de rechtbank vond de verklaringen van eiser inconsistent en ongeloofwaardig. De rechtbank veroordeelde de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907, omdat het beroep tegen het niet-tijdig beslissen gegrond was. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9863

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Kowsari).

Procesverloop

Eiser heeft op 31 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag
Bij besluit van 27 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond.
Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Nu met het bestreden besluit alsnog op eisers asielaanvraag is beslist, heeft eiser geen belang meer bij beoordeling van het beroep, voor zover dat is gericht tegen het niet-tijdig nemen van een besluit. Dat beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
2. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1997 en de Afghaanse nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 3 maart 2021 een asielaanvraag in Nederland ingediend. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij sinds zijn veertiende of vijftiende jaar afvallig is van de islam en dat hij in 2020 is bekeerd tot het christendom. Naar aanleiding van zijn afvalligheid en bekering heeft eiser in Afghanistan problemen ondervonden met een geestelijke. Hierna is hij mishandeld door drie onbekende mannen, is zijn huis in brand gestoken en zijn eisers echtgenote en zijn oma mishandeld. Eiser vluchtte naar Kabul. Nadat hij ook daar werd bedreigd, heeft hij Afghanistan in oktober/november 2020 verlaten.
3. Verweerder vindt eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig, maar acht de gestelde afvalligheid en bekering, alsook de incidenten naar aanleiding daarvan ongeloofwaardig omdat eiser hierover oppervlakkig, inconsistent en tegenstrijdig heeft verklaard. Verweerder concludeert dat eiser geen vluchteling is en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer in Afghanistan een reëel risico op ernstige schade loopt.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn aanvraag ten onrechte is afgewezen, omdat verweerder zijn verklaringen ten onrechte ongeloofwaardig acht. Daarnaast heeft eiser ter zitting aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet heeft beoordeeld of eiser bij terugkeer problemen heeft te verwachten als gevolg van aan hem toegedichte afvalligheid. Verweerder had daarnaast aanvullend onderzoek moeten doen naar de problemen die in Afghanistan kunnen ontstaan vanwege zijn verwestering. Tot slot heeft eiser ter zitting aangevoerd dat hij als Tadzjiek bij terugkeer problemen zal ondervinden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Verweerder heeft niet ten onrechte eisers gestelde afvalligheid van de islam ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft er daarbij allereerst op gewezen dat eiser slechts oppervlakkig heeft verklaard dat hij zich heeft afgewend omdat hij geen zin meer had in rituele verplichtingen, terwijl hij naar zijn zeggen veertien of vijftien jaar lang deze rituelen heeft uitgevoerd. Verweerder heeft verder terecht overwogen dat eiser tegenstrijdige en inconsistente verklaringen heeft afgelegd over het proces van zijn afwending van de islam. Verder heeft eiser enerzijds verklaard dat hij niet praktiseerde, maar ook dat hij rituelen wel moest uitvoeren. Ook heeft verweerder gewezen op eisers verklaringen enerzijds dat hij zich niet kan herinneren ooit in de islam te hebben geloofd en anderzijds dat hij sinds zijn tweeëntwintigste niet meer in de islam geloofde en daarvóór wel, en op eisers verklaring dat hij vanaf zijn veertiende of vijftiende niet meer in de islam geloofde. Dat eiser tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat hij bedoelde te zeggen dat men hem moslim noemde, heeft verweerder niet hoeven aanvaarden als voldoende verklaring voor genoemde tegenstrijdige of inconsistente verklaringen. De enkele stelling dat eiser als simpel persoon niet meer of anders kan verklaren is hier evenmin een afdoende verklaring voor.
6. De gestelde bekering van eiser tot het christendom heeft verweerder evenmin ten onrechte ongeloofwaardig gevonden. Daartoe heeft verweerder terecht overwogen dat eiser tegenstrijdig en inconsistent heeft verklaard over het moment dat hij is bekeerd. Verweerder heeft gewezen op eisers verklaring dat hij sinds eind augustus/september 2020 is bekeerd tot het christendom omdat hij in juli/augustus 2020 heeft gedroomd over Jezus Christus. Eiser heeft echter ook verklaard dat hij zich vanaf de avond van de droom als volwaardig christen zag. Verder heeft verweerder erop gewezen dat eiser heeft verklaard dat de droom veel voor hem heeft betekend omdat deze droom zijn geloof heeft veranderd, terwijl eiser ook heeft verklaard dat hij vanaf zijn veertiende/vijftiende geen geloof heeft gehad. Eiser heeft ook tegenstrijdig verklaard over hoe snel de droom hem heeft aangezet tot het doen van nader onderzoek: enerzijds na ongeveer een maand en anderzijds na twee of drie dagen. Genoemde tegenstrijdigheden en inconsistenties zijn in beroep niet weersproken. Verder heeft verweerder tegengeworpen dat eiser oppervlakkig heeft verklaard over zijn gevoel bij de droom en de bekering. De opmerking in het beroepschrift dat de verwachting om overtuigend en gedetailleerd te verklaren niet past bij wat eiser is overkomen en wie hij is neemt niet weg dat eiser met zijn verklaringen geen inzicht heeft verschaft over zijn gevoelsleven en in zoverre zijn gestelde asielmotief niet heeft weten te onderbouwen.
Daarnaast heeft verweerder terecht overwogen dat eiser slechts summiere kennis heeft van het christendom, terwijl eiser stelt dat hij al drie jaar is bekeerd. Ook heeft eiser verklaard dat hij de bijbel bestudeert en dat hij het mooi en leuk vindt wat hij daarin leest. Eisers verder niet onderbouwde stelling in beroep dat bij hem niet beklijft wat hij in de bijbel leest, neemt niet weg dat verweerder van iemand die stelt de bijbel te bestuderen en verklaart dat het mooi en leuk is wat hij daarin leest mag verwachten dat hij meer kan verklaren dan eiser heeft gedaan.
7. Verweerder heeft ook de gestelde problemen naar aanleiding van de bekering ongeloofwaardig kunnen vinden. In dat kader heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat het in sterke mate afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de gestelde problemen dat eisers gestelde bekering ongeloofwaardig is. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser geen documenten heeft overgelegd, hoewel de Afghaanse politie wel een aangifte heeft opgenomen van de mishandeling van eiser. Daarnaast heeft verweerder kunnen opmerken dat het merkwaardig en tegenstrijdig is dat eiser heeft verklaard dat hij zijn bekering verborgen hield maar dat hij zich anderzijds wel openlijk zou hebben geuit in de moskee en bij de politie. Dat eiser zich na zijn bekering niet meer kon inhouden, zoals hij in beroep stelt, is niet te herleiden uit zijn verklaringen tijdens het nader gehoor. Ook heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat het vreemd is dat de politie eiser liet gaan, gelet op de destijds in Afghanistan mogelijke doodstraf op de bekering naar een andere religie.
8. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij, ondanks zijn ongeloofwaardig bevonden afvalligheid en bekering, bij terugkeer in Afghanistan zal worden gezien als een afvallige. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om overeenkomstig zijn werkinstructie [1] de vrees voor vervolging wegens toegedichte afvalligheid nader te motiveren. Ook de enkele omstandigheid dat eiser terugkeert uit het westen is hiervoor niet voldoende. De Afdeling [2] heeft in haar uitspraak van 20 november 2024 geoordeeld dat uit informatie uit openbare bronnen niet volgt dat vreemdelingen die in een westers land hebben verbleven, alleen al om die reden een reëel risico op ernstige schade lopen als zij vrijwillig terugkeren naar Afghanistan. [3] In zoverre bestaat er ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder nader onderzoek had moeten doen naar mogelijke problemen.
9. Voor zover eiser eerst op zitting heeft aangevoerd dat Tadzjieken een reëel risico op ernstige schade lopen, heeft hij dit niet aannemelijk gemaakt met de algemene en enkele verwijzing naar het Algemeen Ambtsbericht van Afghanistan van juni 2023 en een bron van Vluchtelingenwerk Nederland van 30 januari 2025, waarin wordt verwezen naar ‘Afghanistan – Country Focus’ van
European Union Agency for Asylum. Uit de door eiser genoemde bronnen valt niet af te leiden dat sprake is van systematische blootstelling van Tadzjieken aan ernstige schade. Eiser heeft ook niet onderbouwd waarom juist hij als Tadzjiek te vrezen heeft voor ernstige schade. De beroepsgrond faalt.
10. De asielaanvraag is terecht afgewezen als ongegrond.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Omdat eiser terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, zal verweerder in zoverre in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden vastgesteld op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 907 (1 punt voor het indienen van het beroep tegen het niet-tijdig beslissen en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 907 per punt en een wegingsfactor 0,5). De wegingsfactor 0,5 is van toepassing, nu het beroep alleen gegrond is voor zover dit betrekking heeft op het niet-tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover dat is gericht tegen het niet-tijdig beslissen op de asielaanvraag;
  • verklaart het beroep ongegrond voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 907 (negenhonderdenzeven euro).
Deze uitspraak is gedaan op 24 april 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.WI 2022/3 Bekering en afvalligheid.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.