Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[verzoeker] , verzoeker,
de minister van Asiel en Migratie, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking 'arbeid als zelfstandige' had aangevraagd. De minister van Asiel en Migratie had op 15 april 2025 het bezwaar van de verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag ongegrond verklaard. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was.
De voorzieningenrechter overweegt dat de verzoeker niet voldoende heeft aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning. De verzoeker heeft niet kunnen onderbouwen dat hij als zelfstandige werkt in relatie tot een opdrachtgever. De voorzieningenrechter wijst erop dat de verzoeker in het primaire besluit is gewezen op de voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning, waaronder het aantonen van een zelfstandige relatie. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen reden is voor de gevraagde ordemaatregel en dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.