ECLI:NL:RBDHA:2025:6888

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
AWB 25 9132
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder beperking 'arbeid als zelfstandige' met verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking 'arbeid als zelfstandige' had aangevraagd. De minister van Asiel en Migratie had op 15 april 2025 het bezwaar van de verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag ongegrond verklaard. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was.

De voorzieningenrechter overweegt dat de verzoeker niet voldoende heeft aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning. De verzoeker heeft niet kunnen onderbouwen dat hij als zelfstandige werkt in relatie tot een opdrachtgever. De voorzieningenrechter wijst erop dat de verzoeker in het primaire besluit is gewezen op de voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning, waaronder het aantonen van een zelfstandige relatie. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen reden is voor de gevraagde ordemaatregel en dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 25/9132

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker,

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. L. Augustinus).

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder beperking 'arbeid als zelfstandige' ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, kan, als tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Op grond van 8:83, derde lid, van de Awb kan uitspraak worden gedaan zonder zitting indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
3. Verzoeker vraagt de voorzieningenrechter om te bepalen dat uitzetting achterwege blijft totdat op het beroep is beslist. Daarnaast vraagt verzoeker bij wijze van ordemaatregel verweerder te bevelen om binnen 48 uur de BRP-code aan te passen naar ‘rechtmatig verblijf’ en dit schriftelijk te bevestigen aan het Zilveren kruis. Verzoeker stelt daarbij dat verweerders conclusie dat verzoeker niet duurzaam als zelfstandige werkt onjuist is. Verweerder heeft het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden door het bezwaar af te wijzen zonder hem een redelijke termijn te geven om ontbrekende stukken aan te vullen en heeft niet concreet onderbouwd waarom de ingediende stukken niet voldoen. Eiser meent dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar en heeft nagelaten om te onderzoeken of op grond van bijzondere omstandigheden van het beleid kon worden afgeweken. Verzoeker stelt dat hij op 15 april 2025 heeft verzocht om wijziging van zijn BRP-code, maar dat daar door ongegrondverklaring van het bezwaarschrift aan voorbij is gegaan. Hierdoor stelt verzoeker uitgesloten te zijn van essentiële voorzieningen, onder andere een verzekering tegen ziektekosten en beroepsaansprakelijkheid. Tot slot wijst eiser op de ernstige en onherstelbare schade die volgens hem zal ontstaan indien hij Nederland moet verlaten.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
4. Voor zover verzoeker vraagt om een verbod op uitzetting, geldt dat hij zijn beroep in Nederland mag afwachten. In zoverre is het treffen van een voorlopige voorziening dan ook niet nodig.
5. Het bij wijze van ordemaatregel aanpassen van een BRP-code naar rechtmatig verblijf impliceert dat verzoeker wil worden behandeld als ware hij in het bezit van een verblijfsvergunning. Verweerder heeft echter uitgebreid gemotiveerd waarom verzoeker niet aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning voldoet. Met de gronden van beroep en de voorlopige voorziening heeft verzoeker dit niet weten te weerleggen. Zo heeft verzoeker niet weten aan te tonen dat hij daadwerkelijk als zelfstandige in relatie staat tot zijn gestelde opdrachtgever. Gelet hierop is dan ook niet voldaan aan de eisen die ingevolge artikel 15, vierde lid van de Richtlijn 2003/109 mogen worden gesteld aan het verrichten van arbeid als zelfstandige door een EU-langdurig ingezetene. Dat verzoeker niet voldoende in de gelegenheid zou zijn gesteld om (aanvullend) bewijs over te leggen volgt de voorzieningenrechter niet: verzoeker is in het primaire besluit gewezen op de voorwaarden voor verlening van de gevraagde verblijfsvergunning, waaronder het aantonen van zelfstandige-relatie tot een opdrachtgever. Om die reden ligt het vooralsnog niet in de verwachting dat het beroep van verzoeker zal slagen.
6. Dit betekent dat er ook geen reden is voor de gevraagde ordemaatregel. Het niet mogen werken als zelfstandige en het in verband daarmee ook niet kunnen afsluiten van een zorgverzekering is inherent aan de weigering van de gevraagde vergunning. Nu verzoeker zijn beroep in Nederland mag afwachten, komt hij in voorkomend geval in aanmerking voor medisch noodzakelijke zorg. Verzoeker heeft verder geen persoonlijke belangen gesteld en onderbouwd op grond waarvan hij desondanks zou moeten worden behandeld alsof hem verblijfsvergunning zou zijn verleend.
7. Gelet op het voorgaande dient het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 24 april 2025 door mr. J.F.I. Sinack, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.