ECLI:NL:RBDHA:2025:689

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
NL24.45710
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van Iraakse eiser met biseksuele gerichtheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Iraakse eiser tegen de afwijzing van zijn opvolgende asielaanvraag. Eiser, die stelt biseksueel te zijn, heeft op 29 augustus 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister op 19 november 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 14 januari 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk.

De rechtbank concludeert dat de minister de afwijzing van de asielaanvraag terecht heeft gedaan. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend, die op 22 augustus 2019 werd afgewezen. De minister had destijds de problemen die eiser met een zekere [naam 2] had, niet geloofwaardig geacht, hoewel de discriminatie op basis van religie wel geloofwaardig werd geacht. Eiser heeft in zijn huidige aanvraag aangevoerd dat hij vreest voor zijn leven in Irak vanwege zijn biseksualiteit, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser en dat de geloofwaardigheid van zijn relaas niet is aangetoond.

De rechtbank stelt vast dat eiser onvoldoende gedetailleerd heeft verklaard over zijn seksuele gerichtheid en de gevolgen daarvan. De minister heeft terecht opgemerkt dat eiser zijn biseksualiteit niet eerder heeft aangevoerd en dat zijn verklaringen over zijn relatie met [naam 3] tegenstrijdig zijn. De rechtbank concludeert dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eisers biseksualiteit niet geloofwaardig is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45710

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.H. van der Linden)
en
de minister van Asiel en Migratie, [1]
(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing zijn opvolgende asielaanvraag. Eiser stelt de Iraakse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 29 augustus 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 19 november 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 14 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Eerdere asielaanvraag van eiser
4. In zijn eerste asielaanvraag van 22 augustus 2019 heeft eiser gesteld dat hij Irak is ontvlucht, omdat hij daar problemen had met een zekere [naam 2] . Deze man heeft eisers vriendin doodgereden. Later heeft hij eiser zelf aangereden en in het ziekenhuis aangevallen waarbij eiser in het oog werd gestoken en hij in coma is geraakt. Vervolgens is eiser opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, omdat men dacht dat hij zichzelf had verwond. Eiser vermoedt dat de man tot zijn daden is gekomen, omdat eiser christen is en een relatie had met een moslimvrouw. Na zijn ontslag uit het ziekenhuis heeft eiser een aantal maanden ondergedoken gezeten voordat hij Irak is ontvlucht. Eiser heeft ook aan deze eerste asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Irak werd gediscrimineerd vanwege zijn religie.
4.1.
In het besluit van 18 augustus 2021 heeft de minister eisers relaas met betrekking tot zijn problemen met [naam 2] niet geloofwaardig geacht. De door eiser ondervonden discriminatie achtte de minister wel geloofwaardig maar onvoldoende zwaarwegend. De minister heeft de aanvraag daarom afgewezen. De rechtbank, zittingsplaats Zwolle, heeft bij uitspraak van 9 maart 2022 [2] het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag ongegrond verklaard en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft deze uitspraak op 15 maart 2023 [3] bevestigd.
Huidige asielaanvraag
5. Eiser heeft op 29 augustus 2023 opnieuw asiel aangevraagd. Aan deze aanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij biseksueel is en bij terugkeer naar Irak vreest om die reden te worden vermoord. Eiser heeft aangegeven in Irak een relatie met een jongen genaamd [naam 3] te hebben gehad en om die reden door zijn vader mishandeld te zijn.
Het bestreden besluit
6. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
  • Eisers identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Eisers biseksuele gerichtheid en de problemen die hij als gevolg daarvan heeft ondervonden.
De minister heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Eisers biseksuele gerichtheid en de daardoor ondervonden problemen acht de minister niet geloofwaardig. In dit verband heeft de minister eiser tegengeworpen dat hij niet eerder heeft verklaard dat hij biseksueel is. Verder stelt de minister zich op het standpunt dat eiser algemeen, summier en oppervlakkig over zijn seksuele gerichtheid heeft verklaard; zijn verklaringen over zijn relatie met [naam 3] tegenstrijdig en ongerijmd zijn; de verklaringen dat hij heeft gelezen over LHBT ongerijmd en niet aannemelijk zijn; zijn verklaringen over zijn LHBT-vrijwilligerswerk voor [naam 4] niet aannemelijk zijn en dat eiser ongerijmd en tegenstrijdig heeft verklaard over de problemen die hij zou hebben gehad als gevolg van zijn seksuele gerichtheid. Ook werpt de minister eiser tegen dat hij zijn asielaanvraag niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend. Daarnaast wordt eiser tegengeworpen dat, nu voor de tweede keer een door eiser aangevoerd asielmotief ongeloofwaardig wordt geacht, hij in grote lijnen niet als geloofwaardig kan worden geschouwd. Nu er sprake is van een opvolgende aanvraag die niet niet-ontvankelijk is verklaard, concludeert de minister dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond is.
Gronden
7. Eiser stelt zich in de gronden op het standpunt dat de minister in de besluitvorming onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn referentiekader. De minister heeft in het voornemen weliswaar aangegeven wat eisers referentiekader is, maar daarbij ten onrechte niet benoemd op welke wijze rekening is gehouden met de omstandigheid dat het hebben van een andere seksuele geaardheid in Irak strafbaar is. Voorts is eiser van mening dat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij niet eerder over zijn seksuele gerichtheid heeft gesproken, omdat hij moeilijk over zijn gevoelens praat en bang was voor de gevolgen op het asielzoekerscentrum. Ook had zijn toenmalige gemachtigde hem geadviseerd zijn biseksualiteit in een eventuele tweede procedure naar voren te brengen. Ten aanzien van zijn relaas stelt eiser zich op het standpunt dat hij voldoende heeft verklaard over zijn relatie met [naam 3] om zijn relaas aannemelijk te maken. Bovendien wordt zijn relaas onderbouwd met de verklaring van [naam 4] , waaruit blijkt dat hij daar bijna twee jaar vrijwilligerswerk heeft verricht.

Beoordeling door de rechtbank

Referentiekader
8. Voor de beoordeling van asielaanvragen waarbij seksuele gerichtheid als asielmotief wordt aangevoerd, hanteert de minister Werkinstructie 2019/17 en Werkinstructie 2024/6. Hieruit volgt onder meer dat de minister bij zowel de gehoren als de besluitvorming rekening dient te houden met het referentiekader van de vreemdeling. [4] Aspecten die daarbij van belang kunnen zijn, zijn eisers leeftijd, geslacht, opleiding, land of gebied van herkomst en cultuur, maar ook aspecten zoals het werk dat iemand deed, hoe groot zijn leefgebied was en of hij bijvoorbeeld toegang had tot internet en (sociale) media. In het kader van het onderzoek naar de geloofwaardigheid van de gestelde seksuele gerichtheid worden onder meer vragen gesteld over een aantal vaste thema’s. In het algemeen ligt het zwaartepunt van de beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid bij de antwoorden op vragen over de eigen ervaringen en persoonlijke beleving van de vreemdeling, wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die gerichtheid in het land van herkomst en hoe eisers ervaringen in het algemene beeld passen. Dit geldt temeer als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar een LHBT-gerichtheid maatschappelijk onacceptabel is of zelfs strafbaar is gesteld. Het is aan de vreemdeling om vooral aan de hand van zijn eigen verklaringen zijn gestelde seksuele gerichtheid aannemelijk te maken. [5] De rechtbank acht deze vaste gedragslijn niet onredelijk. De rechtbank beoordeelt, enigszins terughoudend, of de minister de gestelde seksuele gerichtheid ongeloofwaardig kon vinden.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser in lijn met Werkinstructie 2019/17 is bevraagd en dat de minister zijn oordeel over de geloofwaardigheid van eisers biseksuele gerichtheid gemotiveerd uiteen heeft gezet in het voornemen en in het bestreden besluit.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser. Zo constateert de rechtbank dat de minister eisers referentiekader in zijn besluitvorming uitgebreid heeft beschreven. Ook komt in de vraagstelling tijdens het gehoor naar voren dat rekening gehouden is het referentiekader van eiser en met de omstandigheid dat biseksuele gerichtheid in Irak strafbaar is gesteld. Eiser is meerdere keren gevraagd hoe het voor hem was om als biseksuele man in Irak te leven en heeft uitgebreid de gelegenheid gekregen om zijn gevoelens te verwoorden en zijn gedachten te ordenen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2020, [6] waarin zij heeft geoordeeld dat de maatregelen die de minister bij het inrichten van de asielprocedure heeft genomen om te waarborgen dat rekening wordt gehouden met de culturele achtergrond van een vreemdeling, in algemene zin, voldoende zijn om een zorgvuldige en objectieve beoordeling van een asielrelaas te waarborgen. Het is de rechtbank niet gebleken dat dit in deze zaak niet het geval is. De minister heeft dan ook, ondanks eisers referentiekader, van eiser mogen verwachten dat hij uitgebreider had kunnen verklaren over zijn ervaringen.
Asielmotief eerder moeten aanvoeren
9. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de minister eiser terecht heeft tegengeworpen dat hij zijn biseksuele gerichtheid als asielmotief niet eerder naar voren heeft gebracht. Bij aanvang van de gehoren is eiser te kennen gegeven dat hij alles wat relevant is voor zijn aanvraag naar voren moet brengen, dat hij in vrijheid kan spreken en dat alles wat besproken wordt vertrouwelijk zal worden behandeld. Dat eiser het moeilijk vindt om over zijn seksuele geaardheid te spreken, vormt geen verschoonbare reden om dit achter te houden of, zoals zijn toenmalige gemachtigde hem adviseerde, dit pas bij een volgende aanvraag aan te voeren. Ook eisers angst dat zijn geaardheid bekend zal worden in het asielzoekerscentrum vormt geen verschoonbare reden omdat de verklaringen die eiser tijdens zijn asielgehoor aflegt niet openbaar worden.
Geloofwaardigheid biseksuele gerichtheid
10. De rechtbank is van oordeel dat de minister niet ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen dat hij algemeen, summier en oppervlakkig heeft verteld over zijn seksuele gerichtheid. Eiser stelt op zijn zeventiende een relatie met een zekere [naam 3] te hebben gekregen, maar kan niet gedetailleerd vertellen hoe zijn kennismaking met [naam 3] is gegaan en hoe hij deze heeft beleefd. Eiser heeft niet veel meer verklaard dan dat het enger was om een relatie met een jongen te hebben en dat hij zich realiseerde dat zij misschien het land moesten verlaten, maar hij weet geen inzicht te geven in welke gedachten en gevoelens hij daarbij had. Zoals de minister echter aangeeft mag van iemand die gevoelens heeft voor een jongen en in een land woont waar dat niet is toegestaan worden verwacht dat hij specifieker en uitgebreider kan verklaren over de eerste jongen voor wie hij gevoelens heeft dan eiser in dit geval heeft gedaan. Ook over het ontstaan van zijn relatie met [naam 3] vertelt eiser summier door enkel aan te geven dat het ‘eng’ en ‘stressvol’ was, maar hij geeft geen inzicht in zijn beweegredenen om toch de relatie te beginnen. De verklaringen van eiser over zijn relatie met [naam 3] die in de zienswijze naar voren zijn gebracht maken het oordeel niet anders alleen al omdat deze verklaringen in de correcties en aanvullingen op het gehoor naar voren hadden moeten worden gebracht dat daar bij uitstek voor is bedoeld. De minister heeft eisers verklaringen over [naam 3] en zijn gestelde relatie met [naam 3] onvoldoende mogen vinden.
Overgelegde verklaring
11. De rechtbank is van oordeel dat de minister eisers seksuele gerichtheid met het overleggen van de verklaring van [naam 4] niet alsnog aannemelijk heeft hoeven achten. Uit deze verklaring blijkt dat eiser in de periode van januari 2020 tot november 2021 vrijwilligerswerk voor deze LHBT-organisatie heeft verricht. De minister volgt naar aanleiding van deze verklaring eiser in zijn stelling dat hij regelmatig in het LHBT-café aanwezig was, maar stelt zich op het standpunt dat, gezien alle overige tegenwerpingen, daaraan niet de conclusie hoeft te worden verbonden dat eiser hiermee zijn biseksualiteit aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank betrekt hierbij dat eiser zelf ter zitting heeft aangegeven dat, behalve [naam 5] , niemand daar wist dat hij biseksueel is. Daarmee gaat de ter zitting door gemachtigde van eiser ingenomen stelling dat hij daar, vanwege de stigmatiserende werking, niet gewerkt zou hebben als hij niet biseksueel was, niet op.
12. Al het voorgaande in samenhang bezien maakt dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eisers biseksualiteit niet geloofwaardig is.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag als kennelijk ongegrond in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.NL21.14316.
3.202202068/1/V2.
4.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1622
5.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1754