Op 14 maart 2025 heeft de Minister van Asiel en Migratie de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning afgewezen, met het argument dat deze aanvraag kennelijk ongegrond was. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 15 april 2025 behandeld, samen met een andere zaak. Tijdens de zitting waren verzoeker, zijn gemachtigde mr. A.S. Sewman, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig.
De voorzieningenrechter heeft op 24 april 2025 uitspraak gedaan. Aangezien er op dezelfde dag ook uitspraak is gedaan in de andere zaak (zaaknummer NL25.13336), was een voorlopige voorziening niet meer nodig. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. R. Tesfai, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.