ECLI:NL:RBDHA:2025:6975

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
NL25.87
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser op basis van ongeloofwaardigheid van asielmotieven

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 1994, heeft op 27 december 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister van Asiel en Migratie op 27 december 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft op 10 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om de minister de gelegenheid te geven te reageren op nieuwe beroepsgronden, waarna het onderzoek werd gesloten.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag van de eiser terecht is, omdat de minister de identiteit, nationaliteit en herkomst van de eiser geloofwaardig acht, maar de problemen die voortvloeien uit de gokschuld van zijn vader en zijn homoseksuele gerichtheid niet geloofwaardig acht. De minister heeft aangegeven dat de verklaringen van de eiser over deze onderwerpen niet samenhangend en aannemelijk zijn. De rechtbank concludeert dat de minister niet ten onrechte heeft geoordeeld dat de asielaanvraag van de eiser als kennelijk ongegrond kan worden afgewezen. De rechtbank wijst erop dat de eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn situatie en de gevolgen van zijn seksuele gerichtheid in Algerije.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter S.G.M. van Veen en is openbaar gemaakt op 17 april 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.87
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. F. Jansen),

en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R.A. Mandersloot).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en geboren is op [geboortedatum] 1994. Hij heeft op 27 december 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 27 december 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
De rechtbank heeft het beroep op 10 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. F.J. Hoppenbrouwer als waarnemer voor de gemachtigde van eiser, M. Pakkali als tolk en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst, om de minister de gelegenheid te geven om te reageren op een nieuwe beroepsgrond, die op de zitting werd aangevoerd. De minister heeft op 24 maart 2025 een schriftelijke reactie ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
5. Eiser legt - kort gezegd - aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij niet kan terugkeren naar Algerije vanwege de gokschuld van zijn vader en zijn homoseksuele gerichtheid.
Het bestreden besluit
6. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
problemen vanwege gokschuld vader;
seksuele gerichtheid en de daaruit voortvloeiende problemen.
6.1.
De minister acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. De problemen vanwege de gokschuld van eisers vader acht de minister niet geloofwaardig. Volgens de minister vormen de verklaringen van eiser daarover namelijk geen samenhangend en aannemelijk geheel. De minister heeft daarbij het volgende opgemerkt:
  • eiser verschaft onvoldoende inzicht in de gokschuld van zijn vader en zijn belagers, terwijl dit wel van hem mocht verwacht worden;
  • eiser verklaart oppervlakkig en summier over de bedreigingen voorafgaand aan het incident;
  • eiser verklaart tegenstrijdig en summier over het incident wat hem is overkomen;
  • eiser verklaart tegenstrijdig over de periode van twee maanden na de aanval.
6.2.
De seksuele gerichtheid en de daaruit voorvloeiende problemen acht de minister ook niet geloofwaardig. Volgens de minister vormen de verklaringen van eiser daarover geen samenhangend en aannemelijk geheel. De minister heeft daarbij het volgende opgemerkt:
  • eiser heeft vaag en summier verklaard over het moment dat hij besefte dat hij op mannen viel;
  • eisers verklaringen over zijn eerste homoseksuele relatie zijn oppervlakkig en summier;
  • eiser heeft oppervlakkig verklaard over zijn relatie met [A] in Nederland;
  • eisers kennis ten aanzien van de positie van LHBTI in Algerije is summier;
  • eiser heeft geen kennis over de situatie van LHBTI in Nederland;
  • eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn seksuele gerichtheid problemen heeft ondervonden.
6.3.
Verder heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat eiser zijn asielaanvraag niet tijdig heeft ingediend (vier/vijf dagen na aankomst) en daar geen goede verklaring voor heeft. Ook kan eiser volgens de minister niet in grote lijnen als geloofwaardig worden beschouwd, omdat hij zich illegaal heeft opgehouden in Spanje, Frankrijk en België en daar geen asiel heeft aangevraagd. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag van eiser wordt afgewezen als kennelijk ongegrond.
De geloofwaardigheid van de problemen vanwege de gokschuld van eisers vader
7. Eiser voert aan dat hij heeft uitgelegd dat zijn vader grote gokproblemen had en hierdoor hoge schulden had. Hij heeft ook uitgelegd wat voor problemen hij (na het overlijden van zijn vader) met de schuldeisers heeft gehad. Eiser stelt dat hij het tijdens het gehoor lastig vond om hier overzichtelijk over te verklaren, omdat hij moeite heeft met data en concentratieproblemen heeft. De minister had daarom de correcties en aanvullingen die hij naderhand heeft gegeven (meer) moeten meenemen in de beoordeling.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het advies van MediFirst van 14 september 2024 blijkt dat eiser heeft verteld dat hij bij stress hartkloppingen kan krijgen, dat eiser pijn kan krijgen bij langdurig zitten, een psychische diagnose heeft, niet altijd in staat is om data exact te herinneren, vermoeidheidklachten ervaart en soms middelen gebruikt. MediFirst adviseert daarom onder meer om pauzes in te lassen, data bij benadering uit te vragen, korte en gerichte vragen te stellen en vragen zo nodig te herhalen en verduidelijken en om eiser de tijd te geven om te antwoorden. Eiser heeft op 23 december 2024 ook een patiëntendossier overgelegd ter onderbouwing van zijn verslavings- en concentratieproblematiek.
9. Uit het verslag van het nader gehoor van 3 december 2024 blijkt dat rekening is gehouden met de (fysiek en psychische) situatie van eiser. Aan het begin van het gehoor (p. 2 t/m 5) is met eiser gesproken over zijn medische en psychische situatie, en is afgesproken om tijdig pauze te nemen en dat eiser tussendoor kan aangeven als hij behoefte heeft aan een pauze. Verder zijn de vragen op verschillende manieren gesteld, en de hoormedewerker heeft daarbij ook uitleg gegeven aan eiser hoe zou kunnen antwoorden. De rechtbank wijst bijvoorbeeld op p. 10 van het gehoor:
‘Is het een hele groep, gaat het om enkele personen?’en op p. 15:
‘Ik begrijp dat u moeite hebt met data, maar ik wil u wel vragen om hier even over na te denken. Ik ga u hierbij helpen. U bent in november 2023 vertrokken uit Algerije. Vond dit vlak voor uw vertrek plaats of al een hele tijd daarvoor?’. In het voornemen van 5 december 2024 en in het bestreden besluit is vervolgens bij de verschillende tegenwerpingen ook steeds ingegaan op het referentiekader van eiser. De minister heeft in het bestreden besluit terecht opgemerkt dat de stelling dat eiser concentratie- en geheugenproblemen heeft, geen verklaring is voor het feit dat hij in de correcties en aanvullingen een andere versie naar voren brengt (met betrekking tot het incident dat hem is overkomen en de periode van twee maanden na de aanval). De minister heeft er daarbij ook terecht op gewezen dat de verklaringen van eiser over de problemen vanwege de gokschuld van zijn vader niet alleen tegenstrijdig, maar ook als summier zijn aangemerkt en dat eiser dat laatste niet heeft betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de correcties en aanvullingen van eiser hiermee voldoende betrokken. Dat eiser moeite heeft met data en geheugenproblemen, betekent niet dat de minister zonder meer moet uitgaan van de versie die eiser in de correcties en aanvullingen naar voren brengt en de eerdere verklaringen van eiser (die niet zien op data) niet aan hem mag tegenwerpen. De rechtbank ziet zich hierin gesteund in jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2670, r.o. 5. In het voornemen van 5 december 2024 (p. 4 t/m 7) is voldoende toegelicht waarom de verklaringen van eiser over de problemen vanwege de gokschuld van zijn vader, ook als rekening wordt gehouden met zijn referentiekader, onvoldoende zijn. De minister heeft dit asielmotief dus niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. De beroepsgrond slaagt niet.
De geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid en de daaruit voorvloeiende problemen
10. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de mate waarin het voor hem mogelijk is om over zijn seksualiteit te verklaren en de vragen te begrijpen. Hij heeft namelijk onder andere verslavingsproblematiek en concentratieproblemen. Ook blijkt uit de gehoren dat hij vaak aangeeft dat hij vragen of woorden niet begrijpt of dat hij simpelweg niet weet hoe hij bepaalde gevoelens moet uitleggen. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 2 september 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1982).
Eiser betoogt verder dat de minister ten onrechte stelt dat hij onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe het was om te leven in een land waar hij zijn seksuele gevoelens moest onderdrukken. De minister erkent immers dat eiser heeft uitgelegd dat hij zich schaamde, druk ervaarde, geen vrijheid voelde en niet van zichzelf hield: dat biedt wel degelijk inzicht in de gevoelens van eiser. Ook stelt de minister volgens eiser ten onrechte dat hij onvoldoende inzicht heeft gegeven in hoe hij is omgegaan met deze gevoelens en hoe het voor hem was dat hij eindelijk kon handelen naar deze gevoelens. Uit de verklaringen van eiser blijkt immers dat hij zijn gevoelens altijd onderdrukte. Ook blijkt uit zijn verklaringen dat hij zich al eerder had ingebeeld hoe het was om te handelen naar zijn gevoelens voor [B] en om deze gevoelens eindelijk te uiten. Eiser verwijst daartoe naar verschillende verklaringen in het aanvullende gehoor van 18 december 2024 (p. 7, 8, 9, 11, en 12) en de correcties en aanvullingen. Volgens eiser stelt de minister ook ten onrechte dat hij onvoldoende inzicht heeft gegeven in hoe hij en [B] samen omgingen met hun geheime relatie. Hij heeft immers uitgebreid uitgelegd dat hij als hij samen met [B] was een andere mentaliteit had dan als er andere mensen bij waren.
Verder is de relatie met [A] volgens eiser niet dusdanig serieus dat er veel meer over te vertellen valt dan hij al heeft gedaan. Ook stelt eiser dat hij niet de intentie heeft gehad om deel uit te maken van de LHBTI gemeenschap in Algerije of in Nederland. In Algerije heeft hij geen onderzoek gedaan omdat het daar strafbaar en niet maatschappelijk geaccepteerd is. Verder wijst eiser er op dat hij in Nederland zijn seksualiteit verder heeft ontwikkeld door het bezoeken van LHBTI uitgaansgelegenheden. Ook valt niet in te zien waarom hij specifiekere kennis zou moeten hebben over Nederland. Eiser verwijst daarbij nogmaals op de uitspraak van de Afdeling van 2 september 2021.
11. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers verklaringen over zijn seksuele gerichtheid en de daaruit voortvloeiende problemen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen. De minister heeft dit asielmotief dus niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank zal dat hieronder toelichten.
11.1.
De minister heeft voldoende rekening gehouden met het referentiekader van eiser. In het aanvullende voornemen van 23 december 2024 (p. 2) is opgenomen dat eiser verslavingsproblematiek en concentratieproblemen heeft, en dat in het gehoor rekening is gehouden met zijn psychische en medische klachten. Uit het verslag van het aanvullende gehoor blijkt onder meer dat eiser heeft gesproken met een verpleegkundige van Medex, dat meerdere pauzes zijn ingelast en dat vragen die eiser niet begreep zijn herhaald met andere woorden. Verder is in het aanvullende voornemen betrokken dat eiser verklaart dat hij rond zijn 20e voor het eerst een relatie heeft gekregen met een man die twee jaar heeft geduurd, en in Nederland ook een relatie heeft van (destijds) 6 maanden. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de minister van eiser verwachten dat hij uitgebreid kan verklaren over hoe het voor hem was om, gelet op de door hem geschetste achtergrond over de situatie van LHBTI in Algerije, er achter te komen dat hij gevoelens had voor mannen. De minister mocht daarbij van belang vinden dat eiser een relatie had met een man, terwijl hij heeft aangegeven dat hij ooit twee jongens heeft gezien die vanwege hun samenzijn beide vijf jaar gevangenisstraf hebben gekregen. Verder is in het bestreden besluit terecht opgemerkt dat in de voornemens bij bijna alle afzonderlijke motiveringen op meerdere punten is aangegeven wat op basis van het referentiekader wel of niet van eiser verwacht mag worden. Ook bij de tegenwerpingen in het bestreden besluit is aandacht besteed aan het referentiekader van eiser.
11.2.
De minister heeft aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij vaag en summier heeft verklaard over het moment dat hij besefte dat hij op mannen viel. Eiser heeft op p. 7 van het aanvullende gehoor verklaard dat hij vóór zijn relatie met [B] al wist dat hij op mannen viel. Vervolgens zijn meerdere vragen gesteld over hoe eiser dat heeft ontdekt. De minister heeft hierover in het aanvullende voornemen terecht opgemerkt dat eiser blijft verwijzen naar de start van zijn relatie met [B] als moment waarop hij zich voor het eerst aangetrokken voelde tot mannen, en dat de andere verklaringen (en de correcties en aanvullingen) van eiser ook geen inzicht geven in hoe hij zijn gevoelens ontdekte. Verder heeft de minister terecht opgemerkt dat eiser summier heeft verklaard over het moment waarop hij met [B] een relatie aanging en hoe het was om voor het eerst gehoor te geven aan zijn gevoelens. De verklaringen van eiser dat het spannend was en dat hij dacht dat het niet onderweg moest gebeuren (p. 9) en dat hij het fijner vindt met mannen dan met vrouwen (p. 17) mocht de minister onvoldoende vinden. De minister mocht ook aan eiser tegenwerpen dat zijn verklaringen over zijn eerste homoseksuele relatie oppervlakkig en summier zijn. De minister heeft terecht opgemerkt dat eiser met de verklaringen op p. 8 t/m 12 van het aanvullend gehoor (onder andere een beschrijving van de gebeurtenissen die avond, en dat het normaal was dat zij samen waren, niet dat mensen ervan weten) geen inzicht biedt in hoe het voor hem was om een relatie aan te gaan met een man en deze verborgen moest houden, nadat hij jaren had moeten onderdrukken dat hij zich aangetrokken voelde tot mannen. Verder heeft de minister de verklaringen van eiser over het innerlijk en uiterlijk van [B] te oppervlakkig kunnen vinden, gelet op de verklaringen van eiser dat zij twee jaar een relatie hadden en veel tijd met elkaar doorbrachten.
In het bestreden besluit heeft de minister nader toegelicht dat eiser weliswaar enkele gevoelens heeft benoemd (dat hij zich schaamde, druk heeft ervaren, geen vrijheid voelde en het voor zichzelf hield), maar dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt hoe hij deze jaren heeft ervaren en om is gegaan met deze gevoelens, en hoe het voor hem was dat hij kon handelen naar deze onderdrukte gevoelens. De minister heeft daarbij terecht opgemerkt dat eiser in de correcties en aanvullingen aangeeft dat hij zich opgelucht voelde toen hij zijn relatie met [B] startte en zichzelf kon zijn, maar niet inzichtelijk heeft gemaakt wat het persoonlijk voor hem betekent/betekende dat hij zichzelf kon zijn. Dat eiser zijn gevoelens moeilijk onder woorden kan brengen neemt niet weg dat er meer van hem verwacht mag worden, omdat zijn geaardheid de kern betreft van zijn asielrelaas en eiser zelf stelt dat hij eindelijk zichzelf en eerlijk kon zijn en het kon delen met [B] . De rechtbank kan de minister ook hierin volgen. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank het standpunt van eiser dat zijn verklaringen wel voldoende zijn, niet.
11.3. Verder heeft de minister aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij oppervlakkig heeft verklaard over zijn relatie met [A] in Nederland. De minister heeft terecht opgemerkt dat eiser weinig kan vertellen over [A] als persoon en over de inhoud van hun relatie en de herinneringen samen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat dit niet aan hem mag worden tegengeworpen, omdat hun relatie niet zo serieus is. De minister heeft zich in het aanvullende voornemen terecht op het standpunt gesteld dat van eiser verwacht mag worden dat hij meer inzicht kan bieden in zijn relatie met [A] , temeer nu de relatie met [A] zijn eerste relatie is geweest in Europa waar hij zijn seksuele gerichtheid niet hoefde te verbergen.
11.4.
De minister heeft aan eiser ook zijn gebrek een kennis over de positie/situatie van LHBTI in Algerije en Nederland kunnen tegenwerpen. Wat betreft de kennis over LHBTI in Algerije heeft de minister in het aanvullende voornemen terecht opgemerkt dat eiser niet onder woorden kon brengen wat het met hem deed toen hij vernam toen twee jongens een gevangenisstraf kregen vanwege hun relatie. In antwoord op die vraag heeft eiser namelijk verklaard:
“Ik verborg heel veel dingen. Heel veel. Alles was verborgen. Tot het moment dat ik hier aan kwam. Tot het moment dat ik vluchtte. Ik wist hiervan, maar dat hielden wij discreet.”(p. 15). In het bestreden besluit is toegelicht dat uit Werkinstructie 2019/17 blijkt dat van eiser verwacht mag worden dat hij inzichtelijk maakt wat het voor hem betekent dat zijn geaardheid strafbaar is gesteld, en wat er met deze twee jongens is gebeurd. Dit geldt temeer nu eiser dit van de jongens zelf naar voren heeft gebracht. Dat eiser niet de intentie heeft gehad om deel uit te maken van de LHBTI gemeenschap in Algerije en geen onderzoek heeft gedaan omdat het strafbaar en niet maatschappelijk geaccepteerd is, acht de rechtbank geen afdoende verklaring. Dat verklaart immers nog niet waarom eiser niet inzichtelijk kan maken wat het met hem deed dat zijn geaardheid in Algerije strafbaar is gesteld en wat er met de jongens is gebeurd. Wat betreft de kennis over LHBTI overweegt de rechtbank dat eiser heeft verklaard dat hij hier geen kennis van heeft en ook geen onderzoek heeft gedaan naar groepen of organisaties voor LHBTI in Nederland (aanvullend gehoor, p. 15). De minister heeft er terecht op gewezen dat dit niet te rijmen is met de verklaringen van eiser over vrijheid in Nederland, dat hij een homoseksuele relatie heeft, en dat hij bewust voor Nederland heeft gekozen.
De latere indiening van de asielaanvraag en de voorwaarden in artikel 31, zesde lid, van de Vw
12. Eiser voert aan dat de minister hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij niet direct asiel heeft aangevraagd bij aankomst in Nederland. Het gaat hier om een zeer korte periode van vier of vijf dagen. Ook heeft eiser een uitgebreide toelichting gegeven over waarom hij niet direct naar [plaats] is gereisd. Eiser heeft verder op de zitting aangevoerd dat de geloofwaardigheidsbeoordeling van de minister, waarbij (als documenten ontbreken) aan alle voorwaarden in artikel 31, zesde lid, van de Vw, moet worden voldaan om het asielrelaas geloofwaardig te achten, in strijd is met de Kwalificatierichtlijn. Er kan niet worden gesteld dat, los van de inhoudelijke beoordeling van de verklaringen van eiser, het asielrelaas toch ongeloofwaardig wordt geacht, omdat eiser vijf dagen later zijn asielaanvraag heeft ingediend en in meerdere landen is geweest.
13. De rechtbank overweegt over de latere indiening van de asielaanvraag als volgt. Eiser heeft verklaard dat hij een paar dagen op straat verbleef, en niet wist waar hij naartoe moest gaan. Eiser heeft ook verklaard dat hij geen geld had voor een treinkaartje en later pas hoorde dat hij bij de politie een treinkaartje kon halen om naar [plaats] te reizen. De minister heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat dit geen verschoonbare reden is. De minister heeft er terecht op gewezen dat eiser heeft verklaard dat altijd al de intentie had om in Nederland asiel aan te vragen en met dit doel is ingereisd, en dat het daarom in de rede had gelegen dat eiser zich zo snel mogelijk bij de autoriteiten of de politie had gemeld.
14. Over het betoog van eiser over de geloofwaardigheidsbeoordeling overweegt de rechtbank als volgt. In de voornemens en het bestreden besluit is verwezen naar artikel 31, zesde lid, van de Vw. Er is aan eiser tegengeworpen dat hij niet voldoet aan de voorwaarde onder c, d en e. De minister heeft in de brief van 24 maart 2025 het standpunt ingenomen dat de voorwaarden in artikel 31, zesde lid, van de Vw cumulatief zijn, maar dat voor de volledigheid aan meerdere voorwaarden is getoetst. De rechtbank stelt vast dat de asielaanvraag van eiser niet is afgewezen enkel omdat hij zich niet direct heeft gemeld of omdat hij door meerdere landen is gereisd (ongeacht het algemene standpunt van de minister dat dit wel zou mogen). De minister heeft ook de verklaringen van eiser over zijn asielmotieven beoordeeld, en die zijn gelet op wat hiervoor is overwogen, terecht onvoldoende geacht. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te in deze zaak een oordeel te geven over de algemene vraag of de voorwaarden in artikel 31, zesde lid, van de Vw cumulatief mogen worden toegepast. De beroepsgrond van eiser treft geen doel.

Conclusie en gevolgen

15. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de afwijzing van zijn asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
17 april 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.