ECLI:NL:RBDHA:2025:7020
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf en niet-ontvankelijkheid bezwaar
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De aanvraag was onder de beperking 'verblijf als familie- of gezinslid bij [naam]' ingediend, maar werd door de minister van Asiel en Migratie afgewezen op 4 juni 2024. De minister oordeelde dat er geen sprake was van een exclusieve afhankelijkheid tussen eiser en de referente, wat noodzakelijk is voor de toekenning van de mvv. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 24 oktober 2024 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser geen gronden van bezwaar had ingediend. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 18 februari 2025 heeft de gemachtigde van eiser verklaard dat zij de gronden van bezwaar per post heeft verstuurd, maar kon deze verzending niet verder onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat eiser de verzending van de gronden van bezwaar niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank benadrukte dat het aan de verzender is om de (tijdige) verzending aannemelijk te maken. De rechtbank concludeerde dat de minister terecht het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. De belangen van eiser en referente werden erkend, maar dit maakte de beslissing niet anders.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat eiser ongelijk heeft gekregen en geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.