ECLI:NL:RBDHA:2025:7026

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
NL25.7149
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Emaus – Visschers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens gebrek aan procesbelang na vertrek van eiser

In deze zaak heeft eiser op 30 augustus 2022 een aanvraag ingediend voor de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 10 februari 2025 afgewezen, wat heeft geleid tot het indienen van beroep door eiser. De rechtbank had een zitting gepland op 16 april 2025, maar heeft deze ingetrokken omdat partijen geen behoefte aan een zitting hebben geuit. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat eiser geen procesbelang meer heeft. Dit oordeel is gebaseerd op informatie van de minister, die op 19 maart 2025 meldde dat eiser op 27 februari 2025 door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) is geregistreerd als met onbekende bestemming vertrokken (MOB). De gemachtigde van eiser heeft op 26 maart 2025 bevestigd dat er geen contact meer is met eiser, wat de rechtbank doet concluderen dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht.

De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is overwogen dat een vreemdeling belang heeft bij zijn beroep als zijn gemachtigde na de MOB-melding nog contact heeft gehad. Aangezien dit niet het geval is, concludeert de rechtbank dat eiser geen procesbelang meer heeft en dat het beroep niet inhoudelijk beoordeeld hoeft te worden. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7149

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H.M. Schurink-Smit),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

1. Eiser heeft op 30 augustus 2022 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 10 februari 2025 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
1.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2.
De rechtbank had partijen uitgenodigd voor de zitting van 16 april 2025, maar heeft partijen daarna laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank de uitnodigingen voor de zitting ingetrokken en het onderzoek gesloten. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiser geen procesbelang meer heeft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. De minister heeft in het bericht van 19 maart 2025 aan de rechtbank laten weten dat eiser op (in ieder geval) 27 februari 2025 door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) is geregistreerd als met onbekende bestemming vertrokken (MOB). Ter onderbouwing heeft de minister een bericht van het COa bij zijn bericht gevoegd. De rechtbank heeft vervolgens op 19 maart 2025 aan de gemachtigde van eiser verzocht om binnen één week aan te geven of gemachtigde nog contact heeft met eiser na de MOB-melding. Daarop heeft de gemachtigde op 26 maart 2025 gereageerd en aangegeven dat zij de afgelopen weken geen contact meer heeft gehad met eiser, maar dat hij wel nadrukkelijk de opdracht heeft gegeven om beroep in te stellen.
4. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 1 juli 2024 [2] overwogen dat een vreemdeling belang heeft bij zijn beroep als uit recente informatie van zijn gemachtigde van na de MOB-melding blijkt dat de gemachtigde nog contact heeft met de vreemdeling over de procedure.
5. Gelet op bovengenoemde uitspraak en het feit dat gemachtigde heeft aangegeven geen contact meer te hebben met eiser over de procedure, neemt de rechtbank aan dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Eiser heeft daarom geen procesbelang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Dat eiser nadrukkelijk opdracht heeft gegeven beroep in te stellen, maakt dat oordeel niet anders. Het beroep is namelijk ingediend vóór de MOB-melding, op 14 februari 2025, en op grond van bovengenoemde uitspraak heeft een vreemdeling belang bij zijn beroep als zijn gemachtigde ná de MOB-melding nog contact heeft gehad met de vreemdeling. Dat is, zo blijkt uit het bericht van gemachtigde, niet het geval.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus – Visschers, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.ABRvS 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662.