In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag is op 25 augustus 2023 ontvangen, en de minister had uiterlijk binnen zes maanden moeten beslissen. De minister heeft deze termijn echter met negen maanden verlengd op basis van WBV 2023/34. Eiser heeft de minister op 4 december 2024 in gebreke gesteld, maar heeft pas meer dan twee weken later beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank geeft de minister een termijn van twee weken om alsnog een besluit te nemen, maar gezien de omstandigheden, waaronder het feit dat eiser nog niet is gehoord over zijn asielmotieven, wordt een langere termijn opgelegd. De rechtbank volgt het 8+8-wekenmodel, wat betekent dat de minister binnen acht weken na de uitspraak een gehoor moet afnemen en binnen acht weken daarna een besluit moet nemen. De rechtbank verbindt een dwangsom van € 100,- per dag aan het niet naleven van deze termijn, met een maximum van € 15.000,-.
Daarnaast krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50, omdat hij juridische bijstand heeft ingeschakeld. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 24 april 2025.