In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 25 april 2025, wordt het beroep van een Pakistaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser heeft op 21 februari 2025 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de minister van Asiel en Migratie op 7 maart 2025 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank behandelt zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening op 15 april 2025. Eiser stelt dat hij van jongs af aan seksueel misbruikt en mishandeld is door vier mannen in Pakistan, maar de rechtbank oordeelt dat de verklaringen van eiser inconsistent en ongeloofwaardig zijn. De rechtbank concludeert dat verweerder de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, omdat de tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiser de kern van zijn asielrelaas raken. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie gegeven over de mogelijkheid van hoger beroep.