ECLI:NL:RBDHA:2025:7057
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak na afwijzing verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de verzoeker, vertegenwoordigd door mr. W.A. Berghuis, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. K. Kanters, heeft deze aanvraag op 14 februari 2025 afgewezen, met het argument dat deze kennelijk ongegrond was. Hierop heeft de verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 april 2025 behandeld, samen met de behandeling van het beroep in een andere zaak (NL25.7404). Tijdens deze zitting waren zowel de gemachtigde van de verzoeker als de gemachtigde van de minister aanwezig.
De voorzieningenrechter heeft op 24 april 2025 uitspraak gedaan in de zaak NL25.7404, waarbij het beroep van de verzoeker is behandeld. Aangezien er inmiddels een uitspraak is gedaan op het beroep, is er geen noodzaak meer voor een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, in aanwezigheid van mr. B.J. van Rossum, griffier, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.