ECLI:NL:RBDHA:2025:715

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
NL25.2926 en NL24.47978
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlenging overdrachtstermijn asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

Op 22 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken NL24.47978 en NL25.2926, waarin een beroep van eiser, van Syrische nationaliteit, tegen de verlenging van de overdrachtstermijn werd behandeld. De minister van Asiel en Migratie had de overdrachtstermijn verlengd omdat eiser met onbekende bestemming was vertrokken. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend, maar de minister stelde dat Spanje verantwoordelijk was voor de behandeling van deze aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister om de overdrachtstermijn te verlengen, en vroeg tevens om een voorlopige voorziening. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had gewezen op artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening, dat bepaalt dat de overdrachtstermijn kan worden verlengd tot maximaal 18 maanden wanneer de overdracht niet kan plaatsvinden wegens onderduiken. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet ontvankelijk en het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond. Eiser werd gemachtigd om op 22 januari 2025 te worden overgedragen aan Spanje. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en de minister werd veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907,-. De uitspraak werd gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter en voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J. Dijkstra, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.47978 en NL25.2926
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[naam] eiser,

van gestelde Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. A.C. Pool),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het verlengen van de overdrachtstermijn.
1.1.
De minister heeft met het besluit van 26 november 2024 de overdrachtstermijn van
eiser verlengd met de motivering dat eiser is gevangengezet. Eiser heeft tegen dit besluit (bestreden besluit 1) beroep ingesteld (zaaknummer NL.24.47978).
1.2.
Op 10 december 2024 heeft de minister een aanvullend besluit genomen waarin is
aangegeven dat de overdrachtstermijn is verlengd omdat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Het beroep van eiser is op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege tegen dit aanvullend besluit gericht (bestreden besluit 2).
1.3.
Vanwege een ingeplande vlucht naar Barcelona op 22 januari 2025 heeft eiser
met spoed gevraagd een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer NL25.2926).
1.4.
Na schriftelijk en telefonisch contact met partijen, en gezien de nadere
beroepsgronden, het verweerschrift en de nader ingebrachte stukken, doet de rechtbank met instemming van beide partijen zonder zitting uitspraak op het beroep en beslist de voorzieningenrechter eveneens zonder zitting op het verzoek om een voorlopige voorziening.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank overweegt eerst dat de minister met het besluit van 12 september 2024
de asielaanvraag van eiser niet in behandeling heeft genomen op de grond dat Spanje hiervoor verantwoordelijk is. In dit besluit is bepaald dat Spanje, door niet tijdig op het claimverzoek te hebben gereageerd, op 26 mei 2024 op grond van de Dublinverordening van rechtswege verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag en eiser aan Spanje wordt overgedragen. Het door eiser tegen dat besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van 8 november 2024 ongegrond verklaard (NL24.35891).

Het beroep tegen bestreden besluit 1

3. De rechtbank is van oordeel dat eiser door het aanvullend besluit van 10 december
2024 (bestreden besluit 2), waarin vergeleken met bestreden besluit 1 alleen de motivering van de verlenging van de overdrachtstermijn is gewijzigd, geen belang meer heeft bij een beoordeling van het besluit van 26 november 2024 (bestreden besluit 1). De rechtbank zal het beroep daartegen dan ook niet ontvankelijk verklaren.
3.1.
Vanwege het herstel van de motivering door de minister middels het nemen van het
aanvullend besluit 2 hangende deze beroepsprocedure en de toepassing van artikel 6:19 van de Awb, veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiser die zijn gemaakt voor het indienen van het beroepschrift tegen het bestreden besluit 1. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Het beroep tegen bestreden besluit 2

4. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiser voert aan dat door een herroeping van het bestreden besluit 1 sprake is van een gegrond beroep. Eiser betoogt in dat verband dat de overdrachtstermijn is verstreken waardoor Nederland verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser voert verder aan dat het bestreden besluit 2 niet deugdelijk is gemotiveerd, omdat er geen sprake was van gevangenzetting noch van doelbewust onderduiken.
6. Eisers beroepsgronden slagen niet. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van herroeping, maar heeft de minister in het aanvullend bestreden besluit 2 enkel de motivering van het bestreden besluit 1 waarin de overdrachtstermijn tijdig is verlengd, gewijzigd. Waar de minister in het bestreden besluit 1 de motivering “wegens gevangenzetting” had opgenomen, had dit blijkens het bestreden besluit 2 “vanwege onderduiken” moeten zijn. Hoewel de berichtgeving vanuit de minister naar eiser niet heel duidelijk is geweest, gezien de brief van 10 december 2024 waarin aan eiser is meegedeeld dat de overdrachtstermijn is verlengd vanwege onderduiken en de eerdere brief als ongeschreven mag worden beschouwd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat hiermee het eerdere besluit tot verlenging van de overdrachtstermijn zelf op 10 december 2024 is herroepen of ingetrokken.
6.2.
De rechtbank ziet voor dit oordeel voldoende aanknopingspunten in het dossier. Uit de onderliggende stukken blijkt immers dat de ingeplande vlucht naar Barcelona op 25 november 2024 is geannuleerd omdat eiser, hoewel hij hierover van tevoren deugdelijk was geïnformeerd, niet is verschenen. Uit het verweerschrift blijkt verder dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) tijdens een kamercontrole eiser niet meer op zijn kamer aantrof en eiser vanaf 26 november 2024 in Indigo als met onbekende bestemming te zijn vertrokken (MOB), staat geregistreerd. Verder blijkt dat de minister op 26 november 2024 de Spaanse autoriteiten schriftelijk op de hoogte heeft gesteld dat de overdracht niet kan plaatsvinden omdat eiser niet is verschenen en dat de overdrachtstermijn ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening tot maximaal 18 maanden is verlengd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verlenging van de overdrachtstermijn al op 26 november 2024 is aangevangen.
6.3.
De rechtbank stelt voorts vast dat de minister met juistheid heeft gewezen op artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening, waarin is bepaald dat wanneer de overdracht wegens onderduiken niet kan worden uitgevoerd, de overdrachtstermijn tot maximaal 18 maanden kan worden verlengd. Het betoog van eiser dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat sprake is van onderduiking als bedoeld in het Jawo-arrest [1] en niet in overeenstemming is met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 december 2022 [2] , slaagt niet. Gelet op alle feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat eiser doelbewust buiten het bereik is gebleven van de minister om de overdracht naar Spanje te voorkomen, waardoor deze niet kon worden uitgevoerd. Eiser is niet alleen in verband met zijn geplande vlucht op 25 november 2024 niet verschenen, maar ook op 26 november 2024 MOB gemeld. In het verweerschrift wordt verder terecht naar voren gebracht dat het COa en de AVIM eiser MOB hebben gemeld, dat eiser zich pas op 10 december 2024 weer heeft gemeld en van 25 november 2024 tot en met 10 december 2024 feitelijk buiten het bereik van de minister is geweest. Eiser heeft niet concreet aannemelijk weten te maken dat deze feiten en omstandigheden niet juist zijn. Enkel zijn stelling dat hij zich op 10 december 2024 weer heeft gemeld in ter Apel, faalt in dit verband. Verder blijkt uit de vertrekverslagen en staat ook niet ter discussie dat eiser deugdelijk was geïnformeerd aangaande zijn verplichting om mee te werken aan de overdracht en over de gevolgen van het niet meewerken hieraan.
6.4.
De minister heeft bij brief van 13 december 2024 de Spaanse autoriteiten nogmaals op de hoogte gesteld van de verlenging van de overdrachtstermijn. De Spaanse autoriteiten hebben hierop gereageerd en dit verzoek op 16 december 2024 aanvaard, waarbij is gewezen op het al eerder gedane terugnameverzoek van 25 maart 2024. Anders dan de minister die in het verweerschrift aangeeft dat dit claimakkoord tardief is gedaan, is de rechtbank van oordeel dat deze akkoordverklaring van de Spaanse autoriteiten juridisch geen betekenis meer heeft, omdat de verantwoordelijkheid van de Spaanse autoriteiten al vast is komen te staan in de eerdere procedure met betrekking tot het overdrachtsbesluit van 12 september 2024 (zie rechtsoverweging 2). Daaruit blijkt immers dat de Spaanse autoriteiten, door niet tijdig op het destijds gedane terugnameverzoek te hebben gereageerd, vanaf 26 mei 2024 op grond van de Dublinverordening van rechtswege verantwoordelijk zijn geworden voor de behandeling van eisers asielaanvraag.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond. Eiser mag op 22 januari 2025 worden overgedragen aan Spanje.
7.1.
In dit verband is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Het verzoek om voorlopige voorziening

8. Gezien de uitspraken over de bestreden besluiten 1 en 2, bestaat er geen aanleiding om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dan ook af.
8.1.
Er bestaat ook in dit verband geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank in zaak NL.24.47978:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 niet ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907,-.
De voorzieningenrechter in zaak NL.25.2926:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter en voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J. Dijkstra, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover het de uitspraak in de beroepszaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Arrest van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.