ECLI:NL:RBDHA:2025:7164

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
AWB 24/8662 en AWB 24/8663
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument EU/EER en verzoek voorlopige voorziening in het kader van vreemdelingenrecht met betrekking tot schijnhuwelijk

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 18 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsdocument EU/EER en het verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld. Eiser, van Turkse nationaliteit, heeft sinds 1999 verschillende verblijfsprocedures doorlopen zonder succesvol verblijf in Nederland. In 2021 diende hij een aanvraag in om bij zijn Bulgaarse partner te verblijven, maar deze werd afgewezen op basis van een schijnhuwelijk. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 6 maart 2025, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister van Asiel en Migratie en een tolk. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, omdat eiser en zijn partner tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd over hun relatie, wat de conclusie van de verweerder over een schijnhuwelijk ondersteunt. De rechtbank wijst ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding is om de afwijzing van de verblijfsaanvraag te herzien. Eiser krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 24/8662 (beroep) en AWB 24/8663 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser en verzoeker, hierna: eiser

(gemachtigde: mr. F. Ayar),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER [1] [2] en het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen.
1.1.
Eiser heeft gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen, nu hij elk moment uit Nederland kan worden verwijderd en hij er belang bij heeft om de uitkomst van het beroep af te wachten in Nederland.
1.2.
De rechtbank heeft de zaken op 6 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en L. Ileri als tolk in de Turkse taal.

Overwegingen

2. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser aan de hand van de beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Achtergrond besluitvorming
3. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1963 en heeft de Turkse nationaliteit. Hij heeft sinds 1999 verschillende verblijfsprocedures doorlopen die niet tot verblijf in Nederland hebben geleid. Bij besluit van 22 december 2016 is tegen eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd.
3.1.
Eiser heeft op 10 december 2021 een aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER ingediend, zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, om te verblijven bij zijn gestelde partner/echtgenote [naam] (referent), die de Bulgaarse nationaliteit heeft.
3.2.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 6 juli 2022 (het primaire besluit) afgewezen. Ook is een voornemen tot het opleggen van een inreisverbod uitgevaardigd op deze datum. Bij besluit van 25 november 2022 is het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard en heeft verweerder een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd aan eiser. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit, waarna verweerder op 26 september 2023 het besluit van 25 november 2022 heeft ingetrokken.
Bestreden besluit
4. Verweerder heeft een nieuwe beslissing op bezwaar genomen en heeft bij besluit van 23 april 2024 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard en is hiermee bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Verweerder heeft ook een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaar. Omdat er verschillende indicatoren, als bedoeld in de Richtsnoeren [3] , waren die kunnen duiden op een schijnrelatie (in het geval van eiser en referent een schijnhuwelijk), heeft verweerder nader onderzoek naar de relatie gedaan. Dit heeft verweerder gedaan door middel van een simultaan gehoor. Verweerder heeft uit het simultaan gehoor geconcludeerd dat eiser en referent weinig van elkaar weten en op essentiële punten over de relatie tegenstrijdig hebben verklaard. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat eiser en referent een relatie zijn aangegaan met als enig doel om het recht van vrij verkeer en verblijf te verkrijgen zoals neergelegd in de Verblijfsrichtlijn [4] , oftewel dat sprake is van een schijnhuwelijk.
Standpunt eiser en beoordeling door de rechtbank
5. Eiser heeft op de zitting aangegeven dat hij niet betwist dat er indicatoren aanwezig waren die kunnen duiden op een schijnrelatie. De rechtbank maakt hieruit op dat eiser niet betwist dat het simultaan gehoor rechtmatig is afgenomen door verweerder. De beroepsgrond van eiser hierover behoeft daarom geen verdere bespreking.
Tegenstrijdige verklaringen
5.1.
Eiser geeft aan te erkennen dat hij en referent op bepaalde vragen tegenstrijdig hebben verklaard, maar dat het te kort door de bocht is dat verweerder heeft geconcludeerd dat er daarom sprake is van een schijnhuwelijk. Het simultaan gehoor is namelijk een momentopname volgens eiser, terwijl uit de overgelegde stukken – onder andere foto’s van het huwelijk, overige foto’s, het uittreksel van de huwelijksakte en de verklaring van derden – blijkt dat hij en referent vanaf het begin een relatie hebben. Volgens eiser weten hij en referent veel van elkaar en is hij ook gehuwd met referent.
5.2.
Eiser heeft in beroep verder enkele foto’s overgelegd waaruit blijkt dat hij (recentelijk) in het ziekenhuis opgenomen is geweest en dat referent bij hem is, ook na zijn ziekte. Eiser heeft daarnaast een verklaring van de longarts overgelegd, gedateerd van 14 april 2024, waaruit blijkt dat bij hem uitgezaaide longkanker is geconstateerd. Uit de verklaring volgt verder dat eiser in deze zware tijd erg veel steun ontvangt van referent en zij vanaf het eerste poli-bezoek aanwezig is geweest bij alle gesprekken en tevens aanwezig is geweest bij het ondergaan van de therapie van hem.
5.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [5] volgt dat, in het kader van onderzoek naar een eventueel schijnhuwelijk, van een vreemdeling en de gestelde partner mag worden verwacht dat zij over essentiële gebeurtenissen in hun gemeenschappelijke leven eensluidende verklaringen afleggen. [6]
5.4.
De tegenstrijdige en uiteenlopende verklaringen die eiser en referent op essentiële punten hebben afgelegd heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank van wezenlijk belang kunnen achten voor de beoordeling of zij een deugdelijk bewezen duurzame relatie hebben.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarbij heeft kunnen concluderen dat eiser de tegenstrijdigheden niet heeft weten op te helderen. Ondanks gelijkluidende verklaringen op enige punten, stelt de rechtbank met verweerder immers vast dat eiser en referent op meerdere essentiële punten verschillend hebben verklaard, onder andere over de ontmoetingsperiode en de samenwoning, het vragen om de hand, (de aanschaf van) de ringen en het religieuze huwelijk als ook huishoudelijke zaken. Anders dan eiser betoogt, gaat het hier niet om een momentopname maar om tegenstrijdigheden op essentiële onderdelen. Eiser is tevens op de zitting geconfronteerd met deze tegenstrijdige verklaringen en had hier geen antwoord op.
5.6.
Wat betreft de overgelegde foto’s, het uittreksel van de huwelijksakte en de verklaringen van derden heeft verweerder voorts kunnen concluderen dat deze stukken niet afdoen aan de afgelegde tegenstrijdige verklaringen en dat zij hier aldus niet tegenop wegen. Zo heeft verweerder kunnen betrekken dat de overgelegde foto’s niet zijn voorzien van een datum of beschrijving en zeggen de foto’s op zichzelf niets over het al dan niet hebben van een oprechte huwelijksrelatie. Ten aanzien van de getuigenverklaringen heeft verweerder kunnen betrekken dat het opvallend is dat de inhoud van de verklaringen identiek aan elkaar is en dat het merendeel van de verklaringen niet is voorzien van een geldig legitimatiebewijs, zodat niet kan worden vastgesteld of deze verklaringen daadwerkelijk van deze personen afkomstig zijn. Wat betreft de omstandigheid dat eiser en referent een rechtsgeldig huwelijk zijn aangegaan, heeft verweerder zich voorts op het standpunt kunnen stellen dat dit niet in geschil is en dat het feit dat het huwelijk juridisch gezien op de juiste wijze tot stand is gekomen, niet wegneemt dat er, gelet op de geconstateerde tegenstrijdige verklaringen over essentiële gebeurtenissen in hun gemeenschappelijk leven, feitelijk sprake kan zijn van een schijnhuwelijk. Eiser heeft het bovenstaande niet weten te weerleggen. Verweerder heeft daarom kunnen concluderen dat aan de overgelegde stukken niet de waarde aan kan worden gehecht die eiser wenst te zien.
5.7.
De in beroep overgelegde foto’s met betrekking tot de ziekenhuisopname en de verklaring van de longarts schetsen wel een beeld van verbondenheid en nabijheid tussen eiser en referent, maar weerleggen de gedane tegenstrijdige verklaringen van eiser en referent eveneens niet. Verweerder heeft in dit kader tevens op de zitting terecht opgemerkt dat het feit dat referent meegaat naar het ziekenhuis niet gelijk hoeft te betekenen dat er sprake is van een duurzame relatie, maar ook bijvoorbeeld sprake kan zijn van een vriendschap.
5.8.
Gelet op de wezenlijke aspecten die een duurzame, affectieve relatie onderscheiden van een relatie tussen huisgenoten of vrienden, heeft verweerder in zijn oordeel over mogelijk misbruik van het recht op vrij verkeer door eiser en referent aldus doorslaggevend gewicht kunnen toekennen aan de tegenstrijdige verklaringen op deze onderdelen. De beroepsgrond slaagt niet.
Inreisverbod
6. Eiser stelt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het inreisverbod hem nog steeds kan worden tegengeworpen, nu hij voldoet aan de voorwaarden tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER en dat het inreisverbod dient te worden opgeheven op grond van artikel 66b, eerste lid, van de Vw 2000.
6.1.
De beroepsgrond kan niet slagen nu vaststaat dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER.
Hoorplicht
7. Eiser heeft op de zitting aangevoerd dat het op de weg van verweerder had gelegen om hem en referent te horen gezien de aanvullende stukken en informatie die hij heeft overgelegd.
7.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder had eiser en referent niet hoeven horen in bezwaar. De Afdeling heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. [7] Verweerder mag slechts van horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. Eiser en referent zijn in de aanvraagfase van deze procedure uitgebreid door verweerder gehoord. Gelet op het primaire besluit en op wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd, heeft verweerder kunnen concluderen dat er redelijkerwijs geen twijfel bestond dat het bezwaar ongegrond was, nu eiser is geconfronteerd met de tegenstrijdige verklaringen in bezwaar en deze niet heeft kunnen ophelderen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
9. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
10. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak AWB 24/8662:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak AWB 24/8663:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hayas, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Europese Unie/Europese Economische Ruimte.
2.Zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
3.Mededeling van de Europese Commissie aan het Parlement en de Raad van 2 juli 2009 betreffende richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van de Verblijfsrichtlijn (COM 2009, 313).
4.Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1874.
7.Uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.