ECLI:NL:RBDHA:2025:7176

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
24_8646
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring voor huisvesting in Den Haag met betrekking tot dakloosheid en hardheidsclausule

In deze zaak heeft eiseres een urgentieverklaring aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, omdat zij dakloos is. De aanvraag werd afgewezen op 12 april 2024, en het bezwaar daartegen werd op 9 oktober 2024 eveneens afgewezen. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing. De rechtbank heeft op 3 april 2025 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. Eiseres heeft aangevoerd dat zij een urgent huisvestingsprobleem heeft, omdat zij en haar kinderen geen vaste woonplek hebben. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de afwijzing van de urgentieaanvraag terecht was, omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening Den Haag. De rechtbank heeft vastgesteld dat dakloosheid volgens het beleid geen urgent probleem is en dat eiseres had kunnen gebruikmaken van de daklozenopvang, wat zij heeft geweigerd. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de situatie van eiseres is veranderd, aangezien haar kinderen niet langer uit huis zijn geplaatst, maar dit maakt niet dat de eerdere afwijzing onterecht was. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat eiseres geen urgentieverklaring krijgt en geen griffierecht terugkrijgt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/8646

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 mei 2025in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.A.R. Schuckink Kool),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. F.W.A. van Driel).

Procesverloop

1. Eiseres heeft een urgentieverklaring aangevraagd. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 12 april 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 9 oktober 2024 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2.
Eiseres is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, mr. E.M. Prins en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft om een urgentieverklaring verzocht, omdat zij dakloos is. Twee van haar kinderen zijn in oktober 2023 uit huis geplaatst. Een randvoorwaarde voor terugplaatsing van de kinderen is een vaste en stabiele woonplek. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 4:5, aanhef onder b, e en f, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2023. [1] Dakloos zijn is op grond van het geldende beleid geen urgent woonprobleem. [2] Verder kon eiseres met haar kinderen terecht bij een voorliggende voorziening, namelijk het gezinnenblok van de daklozenopvang. Zij had daar ook begeleiding kunnen krijgen. Zij heeft dit geweigerd en kiest er zelf voor om geen gebruik te maken van een voorziening omdat zij eerder een longontsteking heeft opgelopen bij de opvang. Ook is het gestelde huisvestingsprobleem een gevolg van handelen dat aan eiseres zelf is toe te rekenen. Zij heeft in 2023 haar woning aan de Leyweg gedwongen moeten verlaten. Ook heeft zij hotel Duinzicht, waar zij drie tot vijf jaar kon verblijven met haar gezin, gedwongen moeten verlaten. Zij heeft niet geprobeerd deze verblijfplaats te houden. Er is volgens verweerder ook geen reden om de hardheidsclausule [3] toe te passen.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres voert aan dat er wel sprake is van een urgent huisvestingprobleem. Zij slaapt elke dag ergens anders, soms op straat, en er is geen vooruitzicht dat zij snel ergens kan verblijven voor een langere tijd. Zij heeft een medische behandeling omdat haar longen niet goed functioneren. Verweerder nooit heeft gekeken naar haar medische dossier. De voorzieningen van de gemeente zijn niet geschikt om in te wonen. Een hotel waar zij verbleef was gevaarlijk voor haar kinderen. In het andere hotel was het wat beter, maar daar kon ze ook niet wassen en was de koelkast zo klein dat ze geen wekelijkse maar (duurdere) dagelijkse boodschappen moest doen. Ook voelde ze zich daar niet veilig. Omdat zij klaagde hebben ze haar kinderen weg laten nemen, zodat zij haar uit het hotel konden zetten. Verweerder stelt ook ten onrechte dat zij de huidige situatie zelf heeft veroorzaakt. Zij had de medische kant nooit van tevoren kunnen voorspellen. Zolang ze geen woning vindt blijft haar probleem groeien. Als ze een woning heeft kan ze helen en herstellen en haar gezin langzaam weer herenigen
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Een aanvraag voor een urgentieverklaring wordt alleen inhoudelijk behandeld als er geen weigeringsgronden uit artikel 4:5 van de Huisvestingsverordening van toepassing zijn. Alleen dan komt verweerder toe aan een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag. [4]
Volgens vaste rechtspraak is de restrictieve urgentieregeling van Den Haag niet in strijd met de Huisvestingswet. [5]
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de urgentieaanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen, omdat er sprake is van meerdere weigeringsgronden. Dakloos zijn is op grond van het beleid geen urgent woonprobleem waarvoor een urgentieverklaring kan worden afgegeven. Verder had eiseres haar woonprobleem kunnen oplossen door gebruik te maken van opvang in het gezinnenblok van de daklozenopvang. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze opvang vanwege haar medische problemen niet geschikt is en heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de opvang niet geschikt is voor haar kinderen. Verweerder mocht eiseres ook tegenwerpen dat haar woonprobleem is ontstaan als gevolg van haar eigen handelen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit niet juist is. De stelling dat zij de vermeende overlast die tot uitzetting van de woning aan de Leyweg heeft geleid betwist en dat zij hierover een bodemprocedure zal starten is in dit verband onvoldoende. Ook heeft eiseres onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het verblijf in het hotel niet door haar eigen toedoen is beëindigd. De rechtbank begrijpt dat eiseres dit anders heeft ervaren, maar het is belangrijk dat zij, ook met het oog op een eventuele toekomstige aanvraag, haar stellingen met stukken onderbouwt, zodat de rechtbank deze kan verifiëren. De rechtbank kan niet alleen afgaan op stellingen.
6. Verweerder heeft geen aanleiding hoeven zien om de hardheidsclausule toe te passen. Gelet op de vele woningzoekenden in de regio Haaglanden, is alleen in zeer uitzonderlijke situaties toepassing van de hardheidsclausule op zijn plaats. Eiseres en haar kinderen bevinden zich in een vervelende positie, maar verweerder heeft voldoende toegelicht waarom haar situatie niet zo schrijnend is dat zij voorrang zou moeten krijgen op andere woningzoekenden die in vergelijkbare omstandigheden verkeren. Hierbij heeft verweerder mogen laten meewegen dat eiseres door haar eigen handelen in de huidige situatie terecht is gekomen, dat zij niet heeft aangetoond dat het medisch gezien voor haar absoluut noodzakelijk is om te verhuizen naar een andere plek en dat haar kinderen, die uit huis geplaatst waren ten tijde van het bestreden besluit, een dak boven hun hoofd hadden.
7. De rechtbank stelt vast dat de situatie van eiseres en haar kinderen inmiddels is gewijzigd. De kinderen van eiseres zijn niet langer uit huis geplaatst. Dit betekent dat verweerder op zoek gaat naar passende woonruimte. Dit wordt onderschreven door de brief van Jeugdbescherming West die eiseres in beroep heeft overgelegd. Eiseres heeft op de zitting gesteld dat het nog niet is gelukt om passende woonruimte te vinden. Zij verblijft op dit moment met haar kinderen bij haar partner, die tot juni een tijdelijke woning heeft. Daarna moeten zij die woning verlaten. De rechtbank begrijpt dat eiseres hier veel zorgen om heeft. Maar de gewijzigde situatie maakt niet dat verweerder op het moment van het bestreden besluit niet mocht stellen dat de situatie van eiseres en haar kinderen niet zo schrijnend was dat een urgentieverklaring moest worden verleend. Het is aan eiseres of zij een nieuwe aanvraag om een urgentieverklaring wil indienen, zodat verweerder alsnog naar de gewijzigde situatie kan kijken. De rechtbank wijst er nog op dat verweerder heeft meegedeeld dat de gemeente Den Haag het beleid heeft dat er geen kinderen op straat terecht komen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat verweerder voortvarend aan de slag zal gaan met het zoeken naar passende woonruimte en rekening houdt met de omstandigheid dat eiseres heeft verklaard vanaf juni geen dak meer boven haar hoofd en dat van haar kinderen te hebben.
8. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder de belangen van de kinderen onvoldoende heeft meegewogen. Verweerder heeft de belangen meegewogen, maar dit heeft niet tot een andere uitkomst geleid. Verweerder mocht daarbij in aanmerking nemen dat de kinderen ten tijde van het bestreden besluit een dak boven hun hoofd hadden.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen urgentieverklaring krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Huisvestingsverordening Den Haag 2023
Artikel 4:5
Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring als naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
[…]
b. er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem;
[…]
e. het huisvestingsprobleem kan worden opgelost door gebruik te maken van een voorliggende voorziening;
f. het aan de aanvraag ten grondslag liggende huisvestingsprobleem is ontstaan als gevolg van een aan de aanvrager of lid van diens huishouden toe te rekenen handelen of nalaten;
[…].
Artikel 4:7
1.Een urgentieverklaring kan worden verleend als zich geen van de in artikel 4:5 genoemde omstandigheden voordoet en indien een woonsituatie binnen de gemeente naar het oordeel van burgemeester en wethouders door sociale of medische omstandigheden zodanig is verstoord dat:
a. levensgevaar voor één of meer leden van het huishouden dreigt; of
b. één of meer leden van het huishouden zodanig geestelijk, emotioneel of lichamelijk belast is, dat volledige ontwrichting van het huishouden optreedt en de leden zelf niet in staat zijn dit op te lossen.
[…].
Artikel 7:3
Burgemeester en wethouders kunnen een artikel of artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing ervan gelet op het belang van de bestrijding van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.
Beleidsregel urgentieverklaringen Den Haag 2019
Artikel 2.1.2 (Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder b, van de verordening)
Er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem waarvoor indeling in een urgentiecategorie mogelijk is, bij de volgende op zichzelf staande situaties:
[…]
m. de aanvrager is of wordt dakloos;
[…].
Artikel 2.1.5 (Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder e, van de verordening)
Er is in ieder geval sprake van een huisvestingsprobleem dat kan worden opgelost door gebruik te maken van een voorliggende voorziening, indien de aanvrager:
a. de publieke voorzieningen op het gebied van zorg, hulp en ondersteuning kan inroepen, zoals de aanleg van een traplift of andere woningaanpassingen die de gemeente in het kader van de WMO mogelijk maakt, hulp bij het huishouden of vervoersvoorzieningen, wijkverpleging, thuiszorg, maatschappelijk werk, schuldhulpverlening, geestelijke gezondheidszorg of jeugdhulp, of;
[…].
Artikel 2.1.6 (Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder f, van de verordening)
Er is in ieder geval sprake van een huisvestingsprobleem dat is ontstaan als gevolg van een aan de aanvrager of lid van diens huishouden toe te rekenen handelen of nalaten, indien:
a. de aanvrager bij woninguitzetting door huurschuld, overlast, fraude of criminele activiteiten veroorzaakt door de aanvrager of een lid van diens huishouden niet langer beschikt over een zelfstandige woonruimte;
[…].

Voetnoten

1.Op grond van artikel 4:5 van de Huisvestingsverordening weigert verweerder de urgentieverklaring als naar zijn oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:[…] b. er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem; […] e. het huisvestingsprobleem kan worden opgelost door gebruik te maken van een voorliggende voorziening; f. het aan de aanvraag ten grondslag liggende huisvestingsprobleem is ontstaan als gevolg van een aan de aanvrager of lid van diens huishouden toe te rekenen handelen of nalaten; […].
2.Op grond van artikel, 2.1.2, onder m, van de Beleidsregel urgentieverklaringen Den Haag 2019.
3.Artikel 7:3 van de Huisvestingsverordening Den Haag.
4.Op grond van artikel 4:7 van de Huisvestingsverordening Den Haag.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 1 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:412.