ECLI:NL:RBDHA:2025:7177

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
NL25.17017
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 25 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 16 januari 2025 op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, heeft geen identiteitsdocumenten en heeft een laissez passer-aanvraag ingediend bij de Algerijnse en Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank heeft eerder op 4 februari 2025 een uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de maatregel tot dat moment. De minister heeft op 11 april 2025 de rechtbank geïnformeerd over het voortduren van de maatregel, wat door de rechtbank als een beroep van eiser wordt beschouwd, inclusief een verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 18 april 2025 gesloten zonder zitting. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld in de procedure en dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.17017

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.I. Vennik),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 16 januari 2025.
De rechtbank heeft de maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 4 februari 2025. [1]
De minister heeft de rechtbank op 11 april 2025 van het voortduren van de maatregel van bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding. [2]
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Ook heeft de minister het verslag van het vertrekgesprek van 19 maart 2025 overgelegd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 18 april 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Overwegingen

Toetsingskader
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. Uit de uitspraak van 4 februari 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van het onderzoek, op 28 januari 2025, onrechtmatig is.
Heeft de minister voldoende voortvarend gehandeld?
3. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. In dit kader voert eiser het volgende aan. Op 22 januari 2025 is een laissez passer-aanvraag (lp-aanvraag) verzonden aan zowel de Algerijnse als de Marokkaanse autoriteiten. Eiser betoogt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft, maar niet beschikt over identiteitsdocumenten. Eiser voert aan dat nog een presentatie in persoon moet plaatsvinden bij de vertegenwoordiging van de Algerijnse autoriteiten. Hierbij betoogt eiser dat de minister actief moet rappelleren op een datum voor deze presentatie. Bij zowel de vertegenwoordiging van de Marokkaanse autoriteiten als de vertegenwoordiging van de Algerijnse autoriteiten is voor het laatst op 20 maart 2025 gerappelleerd. Het laatste vertrekgesprek heeft op 19 maart 2025 plaatsgevonden.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende voortvarend gehandeld. Op 6 februari 2025, 27 februari 2025 en op 20 maart 2025 heeft de minister gerappelleerd bij zowel de vertegenwoordiging van de Marokkaanse autoriteiten als de vertegenwoordiging van de Algerijnse autoriteiten. Op 20 februari 2025 en op 19 maart 2025 hebben vertrekgesprekken met eiser plaatsgevonden. De rechtbank ziet vooralsnog geen aanleiding om te oordelen dat de minister meer handelingen zou moeten verrichten. Dat de minister niet specifiek heeft gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten voor een presentatie in persoon, maakt dit niet anders. De minister heeft immers gerappelleerd ten aanzien van de lp-aanvraag. Presentatie in persoon kan daar een onderdeel van uitmaken. Dit is afhankelijk van de Algerijnse autoriteiten. Bovendien is onduidelijk of een dergelijke presentatie noodzakelijk is voor de afgifte van een lp. Dit kan, anders dan eiser lijkt te stellen, niet worden afgeleid uit het enkele feit dat in de voortgangsrapportage van 4 maart 2025 is opgenomen dat de presentatie bij de Algerijnse autoriteiten ‘nog te plannen’ is. Dit staat bovendien niet meer opgenomen in de voortgangsrapportage van 8 april 2025. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb Den Haag, zp Arnhem, 4 februari 2025 ECLI:NL:RBDHA:2025:1554.
2.Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000