ECLI:NL:RBDHA:2025:7191

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
NL24.50037
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van een Sri Lankaanse Tamil met politieke overtuiging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser, een Sri Lankaanse Tamil, tegen de afwijzing van zijn opvolgende asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 9 december 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft. Eiser heeft eerder asiel aangevraagd in 2020, maar deze aanvraag werd in 2021 afgewezen. In zijn huidige aanvraag stelt hij dat hij vanwege zijn politieke overtuiging en activiteiten in de Tamil-diaspora vreest voor vervolging bij terugkeer naar Sri Lanka. De rechtbank heeft op 28 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet in de negatieve belangstelling staat van de Sri Lankaanse autoriteiten en dat de asielaanvraag terecht is afgewezen. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Sri Lanka te vrezen heeft voor vervolging. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.50037

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. L.J.M. Rog).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn (opvolgende) asielaanvraag.
1.1.
De minister heeft met het bestreden besluit van 9 december 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers opvolgende asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
Eerste asielaanvraag
4. Eiser heeft de Sri Lankaanse nationaliteit. Hij heeft op 23 oktober 2020 zijn eerste asielaanvraag ingediend. Hij had toen aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij problemen heeft in Sri Lanka, omdat hij een relatie heeft met een meisje die uit een hogere kaste afkomstig is. De broers van dit meisje hebben de [bende] op eiser afgestuurd. Ook nadat eiser enige tijd was weggeweest uit Sri Lanka, werd hij nog steeds gezocht door de broers van het meisje, omdat eiser nog contact met haar had.
4.1.
De minister heeft deze aanvraag bij besluit van 9 februari 2021 afgewezen als ongegrond. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft het beroep op 4 augustus 2022 ongegrond verklaard. [1] De afwijzing van de eerdere asielaanvraag van eiser staat in rechte vast. [2]
Huidige asielaanvraag
4.2.
Op 14 maart 2023 heeft eiser opnieuw asiel aangevraagd. Aan zijn (tweede) asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij tot de Tamil bevolkingsgroep behoort en dat hij een politieke overtuiging heeft. Ook heeft eiser politieke activiteiten ondernomen om deze overtuiging te uiten. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser kopieën van foto’s van diverse activiteiten, een uittreksel van de Kamer van Koophandel van Tamil Forum Nederland, een uitspraak van UK Upper Tribunal van 27 mei 2021, een rapport seminar on Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE) van Europol van 2008, getiteld “Time to Act: the LTTE, its Front Organizations, and the Challenge to Europe”, een rapport van de KLPD van maart 2011, getiteld “Rapportage ten aanzien van het verstrekken van subsidies en het verlenen van vergunningen aan L.T.T.E. gerelateerde organisaties”, en een uitdraai van een artikel, gepubliceerd in [media], van 18 mei 2023 overgelegd.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bestaat uit twee asielmotieven:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst, en
2. politieke overtuiging en daaruit voortvloeiende activiteiten.
De minister acht beide asielmotieven geloofwaardig. Uit eisers verklaringen blijkt echter niet dat hij een gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De minister heeft daarom de asielaanvraag van eiser kennelijk ongegrond verklaard op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000.
Heeft de minister voldoende gemotiveerd waarom er geen gebruik is gemaakt van een registertolk?
6. Eiser betoogt dat de minister in strijd heeft gehandeld met de Wbtv [3] . Eiser heeft namelijk als voorkeur een mannelijke tolk opgegeven, nu de registertolken op C1-niveau mannen zijn. Met het geven van zijn voorkeur heeft eiser op geen enkele wijze afstand gedaan van het recht om met hulp van een registertolk te worden gehoord. Het gehoor is dan ook niet zorgvuldig afgenomen.
6.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2014 [4] volgt dat artikel 28, derde en vierde lid, van de Wbtv wat betreft de motivering geen andere eis stelt dan dat de minister de reden voor het gebruikmaken van een niet-beëdigde tolk uiterlijk in het besluit schriftelijk vastlegt en dat deze reden een van de in het derde lid vermelde redenen moet zijn. In het geval een beëdigde tolk niet tijdig beschikbaar is, is het schriftelijk vastleggen van een mededeling van die strekking op zichzelf geen deugdelijke motivering. De minister moet dan toelichten waarom geen beëdigde tolk beschikbaar was, zodat de rechtbank desgewenst kan nagaan of hij zich heeft gehouden aan de in artikel 28 van de Wbtv voor die situatie geldende voorwaarde van vereiste spoed.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat de minister zowel in het gehoor opvolgende aanvraag als in het voornemen heeft gemotiveerd waarom geen gebruik is gemaakt van een registertolk. De minister heeft uiteengezet dat een registertolk niet tijdig beschikbaar was, nu de enkele mannelijke registertolken niet beschikbaar waren. Verder heeft de minister gemotiveerd uitgelegd dat de beslistermijn van eisers asielaanvraag al lange tijd was verstreken. Eisers asielaanvraag wordt in de Algemene Asielprocedure (Eendagstoets, EDT) behandeld, waarvoor zes dagen staan. [5] Om de zes dagen te halen is een niet-registertolk ingezet.
6.3.
Omdat de minister de vereiste spoed zowel in het voornemen als in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd, is er geen sprake van strijd met de Wbtv. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat niet aannemelijk is dat eiser door de inzet van een niet-registertolk in zijn belangen is geschaad. In het bestreden besluit heeft de minister er terecht op gewezen dat eiser heeft aangegeven de tolk te hebben kunnen verstaan en begrepen in het Tamil. Zo volgt uit het gehoor opvolgende aanvraag dat aan eiser is gevraagd of hij de tolk goed kon verstaan en dat hij, indien dat niet het geval is, dat kan aangeven. [6] Van miscommunicatie tijdens het gehoor is ook niet gebleken. Verder heeft eiser zelf verzocht om een mannelijke tolk, waarvan er volgens de minister een beperkt aantal in het register beschikbaar zijn. Daarnaast heeft de minister uiteengezet dat niet-registertolken ook moeten voldoen aan kwaliteits- en integriteitseisen. De rechtbank ziet daarom geen reden om aan te nemen dat het gehoor opvolgende aanvraag onzorgvuldig is afgenomen. De beroepsgrond slaagt niet.
Staat eiser in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten?
7. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser een politieke overtuiging heeft en activiteiten heeft verricht. De vraag die in dit verband als eerste moet worden beantwoord is of eiser door zijn politieke overtuiging in de negatieve belangstelling staat van de Sri Lankaanse autoriteiten.
7.1.
Eiser betoogt dat de minister ten onrechte heeft gesteld dat eiser door zijn politieke overtuiging niet in de negatieve belangstelling staat in Sri Lanka. Eiser voert aan dat hij bij terugkeer gegronde vrees heeft voor vervolging, omdat de Sri Lankaanse overheid al bekend is met zijn politieke overtuiging of hiervan bij zijn aankomst in Sri Lanka bekend mee raakt en dat hij na aankomst in Sri Lanka zich niet kan uitspreken tegen de overheid, mensenrechtenschendingen aan de kaak kan stellen, kan oproepen tot vervolging voor genocide, of separatistische sentimenten kan uiten, zonder het risico te lopen gearresteerd te worden op grond van de Prevention of Terrorism Act (PTA). Eiser voert aan dat hij activiteiten verricht, zoals het deelnemen aan evenementen, herdenkingsdagen en demonstraties die georganiseerd worden door de Tamil Coordinating Committee (TCC) en het Tamil Forum.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door zijn politieke overtuiging in de negatieve belangstelling staat van de Sri Lankaanse autoriteiten. Over eisers deelname aan de ‘grote heldendag’ op 27 november 2024 in Nederland, waarvan hij foto’s heeft overgelegd ter onderbouwing, heeft de minister terecht gesteld dat daaruit nog niet volgt dat de autoriteiten van Sri Lanka van eisers deelname op de hoogte zijn. Niet is gebleken dat eiser herkenbaar in Tamil media is verschenen en dat hij met naam en toenaam genoemd wordt. Dat eiser tussen een menigte op een foto staat, is niet voldoende om aan te nemen dat hij hierdoor te vrezen zal hebben. Dat eiser zo nu en dan op social media post en deelneemt aan activiteiten is ook niet voldoende om aan te nemen dat hij in de negatieve belangstelling staat. Uit hetgeen eiser heeft aangevoerd volgt niet dat de Sri Lankaanse autoriteiten van iedere bijeenkomst onderzoekt wie daarbij aanwezig is geweest. Daarbij wijst de rechtbank erop dat uit het Thematisch ambtsbericht Tamils in Sri Lanka van het ministerie van Buitenlandse Zaken van juni 2024 (het ambtsbericht) volgt dat tijdens de verslagperiode niet bekend is geworden of opposanten van de Sri Lankaanse autoriteit in het buitenland worden gemonitord op sociale media. [7] De beroepsgrond slaagt niet.
Komt eiser bij terugkeer in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten te staan?
8. De volgende vraag die moet worden beantwoord is of eiser, als hij terugkeert naar Sri Lanka, te vrezen heeft voor vervolging als hij zijn politieke overtuiging op eenzelfde wijze wil uiten als hij doet in Nederland.
8.1.
Eiser betoogt dat hij bij terugkeer vreest voor vervolging omdat hij in Sri Lanka van plan is om zijn mening te uiten en vreest met name dat het openlijk uitkomen voor zijn politieke overtuigingen, waaronder zijn steun voor Tamil Elam en vervolging van ambtsdragers voor genocide, hem in aanzienlijke problemen kan brengen. Eiser voert aan dat de beoordeling door de minister niet in overeenstemming is met het arrest van het Hof van Justitie van 21 september 2023 [8] . Onder verwijzing naar rechtsoverwegingen 30 en 49 betoogt eiser dat van hem niet kan worden verlangd zijn politieke overtuigingen te verbergen of af te zien van het uiten daarvan. Eiser betoogt ook dat uit het ambtsbericht blijkt dat de Sri Lankaanse overheid de Tamil-diaspora blijft monitoren vanwege vermeende separatistische activiteiten en de vrijheid van meningsuiting beperkt door gebruik te maken van de PTA en de Online Safety Act. Verder betoogt eiser dat de minister miskent dat het risico dat eiser bij terugkeer loopt, beoordeeld moet worden vanuit het perspectief van de vervolger. Gelet op de eerdergenoemde PTA en de voortdurende vervolging door de Singalese overheid, is het evident dat repressie nog steeds actueel is. Tot slot voert eiser aan dat zijn persoonlijke omstandigheden het risico bij terugkeer versterken. Hij is namelijk opgegroeid in LTTE gebied. Op zijn identiteitsdocument staat Kilinochchi als zijn geboorteplaats, dat tot 2 januari 2009 het hoofdkwartier en de hoofdstad van de verzetsbeweging de Tamiltijgers was. Daarnaast is eisers broer erkend als vluchteling in Frankrijk, wat eisers risico bij terugkeer vergroot nu hij kan worden gelieerd aan de LTTE door de familieband.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht heeft gesteld dat de bevindingen in het ambtsbericht niet maken dat eiser, gelet op zijn individuele profiel, heeft te vrezen voor vervolging als hij terugkeert naar Sri Lanka. De minister heeft daarbij gemotiveerd betrokken welke politieke activiteiten eiser bij terugkeer zou willen verrichten en wat de gevolgen daarvan zouden zijn in het licht van de informatie zoals die bekend is geworden met het laatste ambtsbericht. De politieke activiteiten van eiser zijn tot op heden marginaal en hij heeft geen onderscheidende rol gehad bij het verrichten van die activiteiten. Zoals hiervoor is overwogen, is niet aannemelijk dat eiser in de negatieve belangstelling staat van de Sri Lankaanse autoriteiten. Verder blijkt uit het ambtsbericht niet dat sprake was van grootschalige arrestaties en detentie van oppositieleden tijdens de verslagperiode. Het betoog van eiser dat hij het risico loopt om op grond van de PTA aangehouden en/of veroordeeld te worden, slaagt niet. De minister heeft dit terecht niet aannemelijk geacht. In het ambtsbericht staat namelijk dat tijdens de verslagperiode geen daadwerkelijke veroordelingen hebben plaatsgevonden op grond van de PTA. Eventuele arrestaties op grond van de PTA kwamen niet tot een formele aanklacht. [9] Daar komt bij dat uit het ambtsbericht niet te herleiden is dat iedereen die opkomt voor minderheden in Sri Lanka ook daadwerkelijk wordt vervolgd in vluchtelingrechtelijke zin. Het Amerikaanse State Department schreef dat eind 2021 ongeveer 300 moslims onder de PTA gedetineerd waren, en ongeveer 180 Tamils. [10] Uit het ambtsbericht over Sri Lanka volgt verder dat het aantal gevangenen op grond van de PTA over het algemeen daalde, met name na 2022. [11]
8.3.
Verder heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat uit het ambtsbericht blijkt dat het niet ongebruikelijk was voor Sri Lankaanse Tamils in het buitenland om Sri Lanka regelmatig te bezoeken zonder problemen te krijgen. Dat geldt ook voor Tamils met een meer vooraanstaand politiek profiel. De minister heeft terecht gesteld dat, nog los van het feit dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij wordt gemonitord door de Sri Lankaanse regering, uit het vorenstaande ook niet blijkt dat hij vanwege zijn activiteiten als prominent figuur moet worden beschouwd. Verder is de rechtbank het met de minister eens dat het feit dat eiser mogelijk aanvullend ondervraagd kan worden bij terugkeer, niet maakt dat de Sri Lankaanse autoriteiten hiermee op de hoogte zijn van zijn politieke activiteiten. Het is namelijk niet gebleken dat eiser op een
watchlistzou staan of dat hij hierdoor gemonitord zou worden. De rechtbank volgt eiser verder niet in zijn standpunt dat de minister niet vanuit het perspectief van de vervolger heeft gekeken naar de zaak. De minister heeft eisers politieke activiteiten beoordeeld in het licht van de situatie in Sri Lanka door zich te baseren op de landeninformatie. Verder is niet gebleken dat eiser door de erkenning van zijn broer als vluchteling in Frankrijk vrees heeft voor vervolging bij terugkeer naar Sri Lanka. Het is immers niet bekend waarom eisers broer is gevlucht en op welke grond zijn asielaanvraag in Frankrijk zou zijn ingewilligd. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich in het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn vrees voor vervolging bij terugkeer niet aannemelijk heeft gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.
Slaagt het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel?
9. Eiser doet in zijn aanvullende gronden van 26 maart 2025 een beroep op het gelijkheidsbeginsel, nu twee van zijn landgenoten in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning vanwege hun politieke overtuiging. Hierbij verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 24 januari 2025, waaruit blijkt dat de activiteiten die die landgenoot in de jaren 2022, 2023 en 2024 voor de TCC heeft verricht, de directe aanleiding waren voor de verlening van de verblijfsvergunning. [12] Ook verwijst eiser naar een uitspraak van een andere landgenoot. Eiser betoogt dat de voorgenoemde gevallen in relevante opzichten gelijk zijn.
9.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel niet. Uit de zaken waar eiser naar verwijst blijkt dat de vreemdeling recente politieke activiteiten heeft aangekaart in zijn opvolgende asielaanvraag, maar niet blijkt wat precies de overweging van de minister was om de opvolgende asielaanvraag in te willigen. Bovendien ging het in de zaak waar eiser naar verwijst om een verzoek tot heroverweging en de ingangsdatum van de verblijfsvergunning. Daar komt bij dat de minister op de zitting heeft toegelicht dat het gaat om vreemdelingen waarvan één 24 jaren en de ander 14 jaren in Nederland waren en vanaf dat moment ook politieke activiteiten hebben verricht. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het verwijzen naar enkele overeenkomsten onvoldoende is om te concluderen dat er sprake is van dermate gelijkenissen dat eisers asielaanvraag zou moeten worden ingewilligd. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister aan eiser een inreisverbod mogen opleggen?
10. Eiser betoogt dat uit het bestreden besluit volgt dat de minister onvoldoende informatie heeft vergaard om te kunnen beoordelen of van het opleggen van het inreisverbod moet worden afgezien. Tijdens het gehoor heeft de minister geen onderzoek verricht naar de omstandigheden die ertoe moeten leiden dat van een inreisverbod kan worden afgezien. Het inreisverbod had niet mogen worden opgelegd aan eiser.
10.1.
Eisers betoog slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister aan eiser een inreisverbod mogen opleggen. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser de mogelijkheid heeft gekregen om schriftelijk op het voornemen tot het opleggen van een inreisverbod te reageren. Niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad, omdat hij niet mondeling is gehoord over het voornemen om een inreisverbod op te leggen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat, nu de minister eisers aanvraag terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond, de minister gelet op artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 een inreisverbod mocht opleggen.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. De minister heeft eisers opvolgende asielaanvraag terecht afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Göbel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL22.3396 (ECLI:NL:RBGEL:2022:4230).
2.ABRvS 7 september 2022, 2O22O5187/i/v3 en 202205187/2/V3.
3.Wet beëdigde tolken en vertalers.
5.Artikel 3.110 van het Vreemdelingenbesluit 2000.
6.Pagina 2, 9 en 16 Verslag opvolgende gehoor.
7.Pagina 59-61 van het ambtsbericht.
8.ECLI:EU:C:2023:688.
9.Pagina 32-33 van het ambtsbericht.
10.Pagina 33 van het ambtsbericht.
11.Pagina 33 van het ambtsbericht.