ECLI:NL:RBDHA:2025:7192
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en overdracht onder de Dublinverordening met betrekking tot Polen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 april 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag is ingediend op 25 september 2024, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft op 26 februari 2025 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 10 april 2025 heeft eiser telefonisch deelgenomen, terwijl zijn gemachtigden en een tolk aanwezig waren.
De rechtbank heeft overwogen dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de overdracht naar Polen niet zou getuigen van onevenredige hardheid. Eiser heeft verschillende omstandigheden aangevoerd, waaronder slechte behandeling in Polen, maar de rechtbank oordeelt dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om de discretionaire bevoegdheid van de minister in te roepen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat de minister niet verplicht is om in beleid specifieke invullingen te geven aan begrippen als 'mededogen' en 'humanitaire gronden'. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en het bestreden besluit in stand blijft, zonder vergoeding van proceskosten.