ECLI:NL:RBDHA:2025:7210

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
09/000445-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het teweegbrengen van een ontploffing in een portiek van een viertal woningen met een Cobra 6 vuurwerk

Op 28 april 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 januari 2025 in 's-Gravenhage een ontploffing heeft veroorzaakt door een stuk zwaar vuurwerk (Cobra 6) in een metalen stofzuigersteel te steken en deze tot ontploffing te brengen in een portiek van vier woningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk heeft gehandeld, wat heeft geleid tot schade aan de woningen en een auto. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen, die de verdachte op camerabeelden herkenden, als hoog ingeschat. De verdachte ontkende de feiten, maar de rechtbank oordeelde dat de bewijsvoering voldoende was om tot een veroordeling te komen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van vijftien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een contactverbod en een locatieverbod. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die immateriële schade hebben geleden door de ontploffing. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de veiligheid van de bewoners en de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/000445-25
Datum uitspraak: 28 april 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1975 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 14 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.M. Snoep en van wat door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.A.V. Hoogerduyn naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 1 januari 2025 te 's-Gravenhage opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een stuk (zwaar) vuurwerk (te weten een Cobra 6) met open vuur in aanraking te brengen en/of aan te steken en/of tot ontbranding te brengen en/of (vervolgens) in een metalen stofzuigersteel te steken/stoppen en/of (vervolgens) in een portiek van een viertal woningen - gelegen aan het [adres 1] , [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] - neer te leggen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten die woningen en/of in die woningen aanwezige goederen, in elk geval gevaar voor goederen te duchten was;
2
hij op of omstreeks 1 januari 2025 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een auto (kleur zwart, merk Daihatsu, voorzien van kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van de tenlastegelegde feiten bepleit.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Aangezien de feiten nauw met elkaar samenhangen, zal de rechtbank de bewijsmiddelen die voor deze feiten van belang zijn, tezamen bespreken. De rechtbank heeft op grond van de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen – elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – de overtuiging gekregen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2025000320, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 96).
1. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] , opgemaakt op 1 januari 2025, voor zover inhoudende (p. 49):
Op 1 januari 2025, omstreeks 02:10 uur, was ik in mijn woning op het [adres 1] in Den Haag. Ik hoorde een harde knal en glasgerinkel. Op dat moment ben ik naar mijn voordeur gelopen om te kijken of dit bij mijn woning was. Ik zag dat het bovenraam boven mijn voordeur volledig eruit lag. Mijn vriend, genaamd: [naam 3] , en ik hebben de camerabeelden gezien van onze buurman van perceel [adres 4] . Wij herkenden direct dat de buurman van [adres 5] in Den Haag dit heeft gedaan. Wij zagen de buurman uit zijn portiek lopen en mijn portiek in lopen. Wij herkenden de buurman vooral aan zijn loopje. De buurman is genaamd: [verdachte] .
2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 4] , opgemaakt op 1 januari 2025, voor zover inhoudende (p. 68):
Ik woon op het [adres 2] te Den Haag. Op 1 januari 2025 omstreeks 02:30 uur werd ik gebeld door mijn buurman van perceel [adres 1] . Mijn buurman deelde mij mede dat er een ontploffing had plaatsgevonden in ons portiek. Ik hoorde van mijn buurman dat mijn bovenraam dus ook compleet is vernield.
. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 5] , opgemaakt op 1 januari 2025, voor zover inhoudende (p. 32):
Plaats delict: [adres 4] te 's-Gravenhage
Op 1 januari 2025 omstreeks 02:10 uur was ik thuis. Ik werd waker door een enorme explosie. Ik ben gaan kijken en ik zag dat de ruit boven mijn voordeur was geëxplodeerd. Ik zag overal in de hal glas liggen. Toen ik samen met mijn man de camerabeelden terug keek herkende ik de buurman van het [adres 5] .
3. Het proces-verbaal van aanvullend verhoor van [naam 5] , opgemaakt op 1 januari 2025, voor zover inhoudende (p. 41):
Ik herkende de buurman op de beelden aan de kleding die hij altijd aan heeft. Hij heeft altijd dezelfde jas aan. Hij heeft ook altijd dezelfde broek aan. Ik wist het zeker. Mijn man heeft de beelden ook gezien. Hij herkende de buurman ook aan zijn loopje en zijn kleding. Ik zag hem ook terug lopen naar zijn appartement.
4. Het proces-verbaal van aanhouding, opgemaakt op 1 januari 2025, voor zover inhoudende (p. 12 en 13):
Op 1 januari 2025, omstreeks 02:18 uur, kwamen wij, verbalisanten, ter plaatse op de locatie [adres 1] in Den Haag. Wij zagen dat er in een portiek, bij vier percelen, zijnde [adres 1] , [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] , de ramen boven de portiekdeuren vernield waren. Wij zagen dat de ruiten er volledig tot bijna volledig uitlagen. Ook zagen wij vuurwerkresten op de portiektrap en onderaan de portiektrap liggen. Wij zagen onder andere resten van een cobra liggen.
Wij hebben alle bewoners van de bovengenoemde percelen gesproken. De bewoner van perceel [adres 4] , zijnde [naam 5] , gaf vrijwel direct aan dat zij camerabeelden hadden van het bovengenoemde. [naam 5] gaf aan, evenals haar vriend, dat zij hierop de buurman zou herkennen van het [adres 5] in Den Haag. De buurman zou [verdachte] heten. De bewoners van perceel [adres 1] , zijnde [naam 2] en [naam 3] gaven hetzelfde aan. Ook [naam 2] en [naam 3] herkenden de man als zijnde de buurman van het [adres 5] in Den Haag. [naam 2] en [naam 3] herkenden buurman [verdachte] , ook aan zijn loopje.
Na een kort onderzoek in het politieysteem met betrekking tot eerdere registraties bleek de verdachte genaamd te zijn: [verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] 1975. Ik, verbalisant, heb [verdachte] , aangehouden.
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 1 januari 2025, voor zover inhoudende (p. 43):
Op 1 januari 2025 omstreeks 02:15 uur werd ik, verbalisant, gestuurd naar het [adres 4] in Den Haag. Ter plaatse trof ik voor het portiek resten van een cobra6 aan en een metalen stofzuiger pijp. Deze pijp was deels geëxplodeerd.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 2 januari 2025, voor zover inhoudende (p. 66):
In verband met een fout in het proces-verbaal van bevindingen 2025000212-11 relateer ik het navolgende: Door de agent wordt beschreven dat op moment 01-01-2025 02.12.05 uur hij ziet dat uit portiek 2 vonken, rook en een explosie volgen. Dit blijkt echter te gaan om portiek 1 waar de woning van [adres 1] tot en [adres 4] gesitueerd zijn.
7. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 1 januari 2025, voor zover inhoudende (p. 62):
Ik bekeek de camerabeelden van de explosie die plaatsgevonden had op 1 januari 2025 bij het [straatnaam] in Den Haag. Ik zie vanaf het camerastandpunt dat deze camera aan de gevel hangt. Ik zie hier portiek 1 van perceel [adres 1] en [adres 4] , en portiek 2 van perceel [adres 5] . Ik zie dat de beelden in kleur zijn en rechtsboven de datum 01-01-2025 en tijd 02:10:00 uur staan.
01-01-2025 02:11:28 uur
Ik zie dat er een persoon, nadergenoemd verdachte, portiek 2 uitstapt en in de richting van portiek 1 loopt. Ik kan deze verdachte als volgt omschrijven:
- blanke huidskleur;
- groene jas met capuchon over het hoofd;
- donkere broek;
- donkere schoenen met daarboven lichte ontblote huidskleur;
- ontblote linkerhand in de jaszak.
Ik zie dat de verdachte portiek 1 instapt en dat zijn groene jas nog zichtbaar blijft.
01-01-2025 02:11:59 uur
Ik zie dat de verdachte portiek 1 uitstapt en iets brandbaars ongeveer 1 meter weggooit. Ik zie dat de verdachte weer in de richting van portiek 2 loopt. Ik zie dat de verdachte portiek 2 instapt.
01-01-2025 02:12:05 uur
lk zie uit portiek 2
(de rechtbank begrijpt portiek 1)vonken, rook en vervolgens een explosie. Ik zie dat er op de grond, waar de explosie vandaan kwam, een zilveren pijp ligt.
Ik bekeek de beelden tot 02:52:35 uur. Ik zag hier niemand bij portiek 2 naar binnen en/of naar buiten gaan. Op dit tijdstip zie ik meerdere politie eenheden het portiek betreden.
01-01-2025 02:58:18 uur.
Ik zie hier de politie het portiek uitlopen samen met de verdachte. Ik herken hier ook de verdachte aan zijn blanke huidskleur, groene jas met capuchon, donkere broek en donkere schoenen.
8. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 1 januari2025, voor zover inhoudende (p. 78):
Vandaag op 1 januari 2025 zag ik dat mijn auto beschadigd was. Ik zag dat er drie grote gaten in mijn portier en spatbord zaten. Mijn auto, een zwarte Daihatsu met het kenteken [kenteken] , had ik op 31 december bij mij in de straat op het [straatnaam] ter hoogte van huisnummer [adres 4] geparkeerd. Ik heb mijn auto zonder schade achtergelaten.
Ik hoorde van de buren dat er vannacht een explosie bij hen op het [adres 4] was geweest. Er zijn camerabeelden door de politie al veiliggesteld. Op de camerabeelden heb ik gezien dat tijdens de explosie ter hoogte van het huisnummer [adres 4] , mijn personenauto werd beschadigd.
3.4.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast – en daarover is ook geen discussie – dat in het portiek van [adres 1] tot en met [adres 4] in Den Haag een Cobra 6, die in een metalen stofzuigersteel was gestoken, tot ontploffing is gebracht. Door deze ontploffing zijn de bovenramen van de vier voordeuren kapot gegaan en is de auto van de aangeefster [naam 1] beschadigd geraakt.
De verdachte heeft vanaf het eerste politieverhoor tot aan het onderzoek op de terechtzitting ontkent de persoon te zijn geweest die de ontploffing teweeg heeft gebracht. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
De aangeefsters [naam 5] en [naam 2] en hun partners hebben de verdachte op de camerabeelden herkend als degene die de ontploffing teweeg heeft gebracht. De rechtbank heeft geen reden gevonden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze herkenningen. De rechtbank overweegt hierover dat de verdachte regelmatig bij zijn vriendin in het aangrenzende portiek verbleef en dat de aangeefsters hem vaak op straat hebben gezien. Daardoor hebben zij hem op de camerabeelden – ondanks dat op die beelden het gezicht van de verdachte niet te zien is – kunnen herkennen aan zijn houding, loopje en kleding. Daar komt bij dat die herkenning wordt ondersteund door het proces-verbaal van de verbalisant die de camerabeelden heeft bekeken en beschrijft dat hij de aangehouden verdachte – te weten de man die de aangevers als buurman [verdachte] hebben herkend – herkent als de man die de ontploffing teweeg heeft gebracht. De herkenningen vinden bovendien steun in het feit dat vanaf het moment van de explosie in het portiek van nummer [adres 1] tot en met [adres 4] tot aan het moment dat de verdachte wordt aangehouden in de woning in het portiek van nummer [adres 5] , niemand anders dan de persoon die de ontploffing teweeg heeft gebracht die portieken in of uit is gelopen. Gelet op het voorgaande – in onderling verband en samenhang bezien – acht de rechtbank de herkenningen betrouwbaar en is zij van oordeel dat de verdachte de persoon is geweest die de ontploffing teweeg heeft gebracht. De rechtbank is verder van oordeel dat het voor verdachte voorzienbaar moet zijn geweest dat door het teweegbrengen van een ontploffing met een Cobra 6 in een portiek gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 1 januari 2025 te 's-Gravenhage opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een stuk zwaar vuurwerk (te weten een Cobra 6) met open vuur aan te steken en in een metalen stofzuigersteel te steken en in een portiek van een viertal woningen - gelegen aan het [adres 1] , [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] - neer te leggen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten die woningen en in die woningen aanwezige goederen, te duchten was;
2
hij op 1 januari 2025 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een auto (kleur zwart, merk Daihatsu, voorzien van kenteken [kenteken] ), die geheel aan [naam 1] toebehoorde heeft beschadigd.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en een contactverbod met [naam 5] en [naam 4] . De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden gevorderd.
Daarnaast heeft hij gevorderd dat aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt opgelegd voor de duur van twee jaren, in de vorm van een contactverbod met [naam 5] en [naam 4] en een locatieverbod van 500 meter rondom het [adres 5] te ’s-Gravenhage. De officier van justitie heeft gevorderd deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren en te bepalen dat bij overtreding van deze maatregel telkens twee weken vervangende hechtenis wordt toegepast, met een maximum van zes maanden.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over de op te leggen straf.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het teweegbrengen van een ontploffing met een Cobra 6 die hij in een metalen stofzuigersteel heeft gestoken en die hij in een portiek van een viertal woningen heeft geplaatst. Door de explosie is schade ontstaan aan de bovenramen van de voordeuren van die woningen. Door de explosie is ook een auto, die voor het portiek stond geparkeerd, beschadigd. Daaruit blijkt de kracht van de explosie en de impact van de rondvliegende resten metaal van de stofzuigersteel. De verdachte heeft hiermee een gevaarlijke situatie laten ontstaan en heeft onaanvaardbare veiligheidsrisico’s genomen. Op de camerabeelden is te horen dat de verdachte, vlak voor de explosie, “POLITIE” roept. Als mensen hierdoor naar of in het portiek waren gekomen, hadden de gevolgen van het feit ernstiger kunnen zijn. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Het veroorzaken van ontploffingen met geïmproviseerde explosieven als reactie op eventuele (privé) conflicten is een fors maatschappelijk probleem dat zich steeds vaker voordoet, ook buiten het criminele circuit. De politie registreerde in 2024 landelijk gemiddeld ruim drie keer per dag een explosie. Dergelijke strafbare feiten raken niet alleen de veiligheid van de direct betrokkenen, maar veroorzaken ook gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft met zijn handelen hiervoor geen oog gehad. Dat de bewoners de explosie als bedreigend en beangstigend hebben ervaren blijkt ook uit de slachtofferverklaring die namens de aangeefster [naam 4] ter terechtzitting is afgelegd en uit de onderbouwing van het schadevergoedingsverzoek van de aangeefster [naam 5] .
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 2 januari 2025. Hierop staan geen veroordelingen voor vergelijkbare strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 28 maart 2025. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. De verdachte is bekend bij zowel justitie als bij de reclassering. In het verleden was sprake van een delictpatroon wegens vermogensdelicten, gepleegd om in het middelengebruik van de verdachte te voorzien. Uit wat de verdachte heeft verteld, komt naar voren dat zijn partnerrelatie en sociaal netwerk nu beschermende factoren zijn. Op de overige leefgebieden ziet de reclassering risico's die strafbaar gedrag kunnen veroorzaken. Indien de omstandigheden van de verdachte onveranderd blijven, wordt het risico op recidive als hoog ingeschat. Gezien de proceshouding van de verdachte kan geen verband worden gelegd met het ten laste gelegde strafbare gedrag. Vanwege de hoge kans op recidive wordt de inzet van justitiële interventies wel noodzakelijk geacht.
De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, verplichte ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een locatieverbod, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan middelencontrole.
De op te leggen straf en maatregel
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij vergelijkbare zaken. Voor het teweegbrengen van een explosie door middel van een geïmproviseerd explosief worden in de regel forse gevangenisstraffen opgelegd. De rechtbank betrekt in de strafmaat ook dat ten aanzien van de feiten 1 en 2 sprake is van een voortgezette handeling.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
De rechtbank acht, alles afwegende een gevangenisstraf van vijftien maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank zal een deel van die straf, zes maanden, voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en daaraan een deel van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Omdat uit het onderzoek op de terechtzitting niet is gebleken dat de verdachte op dit moment problemen heeft met, of als gevolg van, verdovende middelen of schulden worden de bijzondere voorwaarden die daarop zien niet opgelegd. De rechtbank ziet echter wel aanleiding om naast het door de reclassering geadviseerde locatieverbod voor 500 meter rondom het adres [adres 5] ook een contactverbod met aangeefsters [naam 5] en [naam 4] op te leggen als bijzondere voorwaarde.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Gelet op de aard en de ernst van het gedrag van de verdachte en het feit dat de daaraan ten grondslag liggende problemen nog niet lijken te zijn opgelost, zal de rechtbank de verdachte naast een gevangenisstraf ook een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr opleggen, inhoudende een contactverbod met aangeefsters [naam 5] en [naam 4] en een locatieverbod van 500 meter rondom het [adres 5] te ‘s-Gravenhage. Aangezien voldaan is aan het criterium van artikel 38v, lid 4 Sr, te weten dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend jegens aangeefsters [naam 5] en [naam 4] zal gedragen, zal de rechtbank beslissen dat het contact- en locatieverbod dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen/de schadevergoedingsmaatregelen

[naam 5] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.693,97, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 693,97 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade.
[naam 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam 5] tot een bedrag van € 2.193,97 (de materiële schade en de helft van de immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam 4] tot een bedrag van € 1.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de vorderingen van de benadeelde partijen moeten worden afgewezen, omdat de verdachte haars inziens integraal moet worden vrijgesproken. Met betrekking tot de gevorderde materiële schade van [naam 5] heeft de raadsvrouw aangevoerd dat deze moet worden afgewezen omdat de facturen voor deze kosten op naam van [naam 6] staan en zij kan uit het dossier niet opmaken wat de relatie tussen deze persoon en de benadeelde partij is.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
[naam 5]
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de materiële schade, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet voldoende kan worden vastgesteld dat deze kosten
rechtstreeksverband houden het onder 1 bewezenverklaarde feit.
Wel kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.000,- . De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan de vordering, voor zover deze niet-ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijk rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 januari 2025, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [naam 5]
De verdachte zal voor het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam 5] .
[naam 4]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.000,-. De rechtbank zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De benadeelde partij kan de vordering, voor zover deze niet-ontvankelijk is,
slechts bij de burgerlijk rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 januari 2025, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [naam 4]
De verdachte zal voor het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam 4] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 56, 57, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5
bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 en 2:
de voortgezette handeling van
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
vernieling;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
strafbaarheid
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
strafoplegging
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (VIJFTIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (ZES) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Fivoor, op het adres Johanna Westerdijkplein 40, 2521 EN te ‘s-Gravenhage, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd verblijft in een nader door de reclassering te indiceren instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, en zich houdt aan de huisregels en het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- zich gedurende de proeftijd niet bevindt binnen een straal van 500 meter van het adres [adres 5] , [postcode] te ‘s-Gravenhage, zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met [naam 4] geboren op [geboortedatum 2] 1973 en met [naam 5] , geboren op [geboortedatum 3] 1980, zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het -op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht- uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
maatregel art. 38v Sr
legt op de
maatregeldat de veroordeelde voor de duur van
2 (TWEE) JAREN:
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [naam 4] geboren op [geboortedatum 2] 1973 en met [naam 5] , geboren op [geboortedatum 3] 1980;
- zich niet bevindt binnen een straal van 500 meter van het adres [adres 5] , [postcode] te [geboorteplaats] ;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 14 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris;
de vordering van de benadeelde partij [naam 5]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe en veroordeelt de verdachte om te betalen een bedrag van € 1.000,-, aan [naam 5] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2025 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
bepaalt dat de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kunnen aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
de vordering van de benadeelde partij [naam 4]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe en veroordeelt de verdachte om te betalen een bedrag van € 1.000,-, aan [naam 4] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2025 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
bepaalt dat de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kunnen aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
de schadevergoedingsmaatregel [naam 5]
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 5] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 20 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen;
de schadevergoedingsmaatregel [naam 4]
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 4] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 20 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.R.F. van Engelen, voorzitter,
mr. K.C.J. Vriend, rechter,
mr. D.L.S. Ceulen, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. S.M.R. Berendsen en E. Scholten, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 april 2025.