3.4.Bewijsoverwegingen
De rechtbank komt tot het oordeel dat (1) niet kan worden bewezen dat de verdachte [slachtoffer] zelf gestoken heeft, maar dat (2) ten laste van de verdachte wel het medeplegen van doodslag bewezen kan worden. Hierna wordt toegelicht hoe de rechtbank tot dit oordeel komt. De wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden zijn als
bijlage IIbij dit vonnis gevoegd.
Bij de beoordeling hanteert de rechtbank het volgende kader. Voor de kwalificatie medeplegen moet sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de medeplegers. De intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict moet van voldoende gewicht zijn. De rechtbank moet bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van de vereiste nauwe en bewuste samenwerking, rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip (onder meer Hoge Raad 11 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1302). Voor medeplegen moet de verdachte zogenoemd dubbel opzet hebben: opzet op de onderlinge samenwerking en opzet op de delictsgedraging van het grondfeit. Het opzet op de delictsgedraging van het grondfeit kan enigszins globaal zijn: een wat andere afloop en invulling van het grondfeit dan de medepleger voor ogen stond, zit in het opzet van de medepleger ingebakken. Verder is niet vereist dat de verdachte op de hoogte is van de precieze gedragingen van zijn mededader. De aanleiding van en aanloop naar het incident
De rechtbank stelt over de aanleiding van het incident op 26 februari 2023 het volgende vast. [slachtoffer] heeft in oktober 2022 een gesprek gehad met de vader van [verdachte] en [verdachte] zelf, waarin [slachtoffer] om toestemming vroeg om met de zus van [verdachte] te mogen trouwen. De vader van [verdachte] vond dat eerst papieren voor [slachtoffer] geregeld moesten worden en gaf daarom geen toestemming voor het huwelijk. Op enig moment is bij [verdachte] het vermoeden ontstaan dat [slachtoffer] toch bij zijn zus aan de [straatnaam 1] was ingetrokken. [verdachte] was daarom boos op [slachtoffer] .
Op grond van de verklaringen van beide verdachten stelt de rechtbank verder vast dat de verdachten elkaar drie à vier weken voorafgaand aan het incident één of meerdere malen hebben gesproken in het café van [verdachte] . Over dat gesprek hebben de verdachten bij de politie beiden verklaard dat [verdachte] tegen [medeverdachte] heeft gezegd dat hij boos was op iemand, en dat hij een Bulgaar zou inschakelen (of al ingeschakeld had) om die persoon in elkaar te slaan. Ook volgt uit de verklaringen van de verdachten dat [verdachte] aan [medeverdachte] een foto van [slachtoffer] heeft getoond op zijn telefoon en aan hem een briefje heeft gegeven met daarop het adres [adres 1] . [verdachte] wilde de foto niet via Whatsapp sturen, maar liet [medeverdachte] een foto maken met zijn eigen telefoon. [verdachte] heeft [medeverdachte] gevraagd te gaan kijken of de persoon op de foto op dit adres aanwezig was. [medeverdachte] is gaan kijken bij het portiek, heeft daar een video gemaakt en heeft daarna aan [verdachte] laten weten dat de persoon op de foto op dat moment niet op het adres aanwezig was.
In de avond van 25 februari 2023 hebben [verdachte] en [medeverdachte] elkaar opnieuw gesproken in het café van [verdachte] . Onduidelijk is gebleven wat er precies is afgesproken tijdens deze ontmoeting. De rechtbank kan in ieder geval vaststellen dat zij hebben afgesproken elkaar de volgende dag te treffen.
De rol van de verdachten ten aanzien van de gebeurtenissen in de middag van 26 februari 2023
In de ochtend van 26 februari 2023 is [medeverdachte] vanuit zijn woonplaats ’s-Gravenzande naar Den Haag gereisd, heeft hij ergens een fiets geleend en is hij naar de [adres 1] gefietst, zo blijkt uit zijn verklaring. Op camerabeelden bij de voordeur van het portiek is te zien dat [slachtoffer] om 12.48 uur het portiek in ging en dat [medeverdachte] na ongeveer 30 seconden kwam aanfietsen. [medeverdachte] is buiten het portiek blijven staan en hield zijn telefoon in zijn hand. Op grond van de verklaringen van de verdachten stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte] op dit moment [verdachte] heeft gebeld. Na het telefoongesprek is op de beelden te zien dat [medeverdachte] omstreeks 12.55 uur wegfietste bij het portiek.
Vervolgens is op de camerabeelden te zien dat [slachtoffer] het portiek om 14.50 uur verliet.
Op grond van de verklaringen van de verdachten stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte] op enig moment bij [verdachte] thuis is aangekomen en dat zij vervolgens weer samen uit [verdachte] woning zijn vertrokken. Op camerabeelden is te zien dat [verdachte] en [medeverdachte] om 14.52 uur samen op de Steenwijkerlaan liepen in de buurt van de woning van [verdachte] . [medeverdachte] had in één hand een schoenendoos vast. Op camerabeelden is te zien dat de verdachten omstreeks 15.00 uur met de auto van [verdachte] naar de [straatnaam 2] reden, de straat die achter de [straatnaam 1] ligt. Daar parkeerden zij de auto. Ook is te zien dat de verdachten om 15.02 uur kwamen aanlopen bij het portiek. [medeverdachte] droeg toen met beide handen een schoenendoos. [verdachte] opende de portiekdeur met een sleutel. Uit de verklaring van [verdachte] volgt dat hij [medeverdachte] heeft gevraagd om boven te gaan kijken of er iemand was en te kijken of er geen kinderen waren. Beide verdachten hebben erkend dat [medeverdachte] de trappen op is gegaan, heeft aangebeld bij de voordeur van [adres 1] en daar enkele minuten is gebleven. [verdachte] is het portiek toen uitgegaan, terwijl [medeverdachte] nog enkele minuten boven is gebleven. [verdachte] en [medeverdachte] zijn terug gegaan naar de auto van [verdachte] en weggereden. Uit de verklaringen van de verdachten volgt dat zij daarna opnieuw zijn teruggegaan naar de woning van [verdachte] .
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat de verdachten drie à vier weken vóór 26 februari 2023 zijn begonnen met het vormen van een plan om [slachtoffer] iets aan te doen. De verdachten hebben elkaar op 25 februari 2023 nogmaals gesproken en dat gesprek was voor [medeverdachte] kennelijk aanleiding om op 26 februari 2023 vanuit zijn woonplaats, op een zondag dat hij niet hoefde te werken, opnieuw af te reizen naar de [straatnaam 1] . Hij heeft geen aannemelijke verklaring kunnen geven waarom dit nodig was. De rechtbank concludeert daarom dat [medeverdachte] nogmaals is gaan kijken bij de [straatnaam 1] of [slachtoffer] daar aanwezig was.
De rechtbank maakt uit het voorgaande verder op dat de rollen van de verdachten tijdens deze eerste twee verkenningen zo waren, dat [verdachte] opdrachtgever was en [medeverdachte] uitvoerder.
Vanaf de derde verkenning omstreeks 15.00 uur beginnen de rollen naar het oordeel van de rechtbank meer gelijk op te lopen. [verdachte] is niet langer de opdrachtgever op de achtergrond, maar gaat zelf mee naar het portiek en gebruikt daarvoor zijn eigen auto. De auto parkeert hij op een strategische plek, namelijk buiten het zicht van de portiekbewoners, zijn zus, binnen loopafstand van het portiek, en met een gemakkelijke wegrijroute die eveneens buiten het zicht van het portiek ligt. [verdachte] opent de portiekdeur vervolgens met een door hem meegebrachte sleutel. [medeverdachte] gaat het portiek in en blijft het langste posten bij de voordeur van [slachtoffer] om te kijken of er iemand thuis was en daarbij te checken of er geen kinderen in de buurt waren. Hij reist na de verkenning mee terug naar de woning van [verdachte] .
In deze verkenning hebben beide verdachten naar het oordeel van de rechtbank een wezenlijke, gelijke rol.
Verder maakt de rechtbank uit het voorgaande op dat de verdachten van plan waren iets te doen wat voor kinderen schokkend zou zijn om te zien, en iets waarna zij zouden moeten vluchten en waarmee het voertuig van [verdachte] geenszins in verband mocht worden gebracht.
De rechtbank concludeert dat er sprake was van een samenwerking ten aanzien van de uitvoering van het plan [slachtoffer] iets aan te doen, waarbij de taakverdeling tussen de verdachten wisselde.
De samenwerking tussen de verdachten ten aanzien van de gebeurtenissen in de avond van 26 februari 2023
Op de camerabeelden is te zien dat [slachtoffer] om 17.42 uur het portiek in liep. Dit zijn de laatste bewegende beelden van [slachtoffer] .
Omstreeks 18.00 uur zijn de verdachten opnieuw vertrokken vanaf de woning van [verdachte] , zo volgt uit hun verklaringen. Op camerabeelden is te zien dat de verdachten opnieuw met de auto van [verdachte] naar de [straatnaam 2] reden. Daar parkeerden zij om 18.06 uur op dezelfde plek als eerder die dag. Op de camerabeelden is voorts te zien dat de verdachten om 18.09 uur kwamen aanlopen bij het portiek. [medeverdachte] droeg opnieuw met beide handen een schoenendoos. Er werd aangebeld bij het portiek terwijl [verdachte] ongeveer gelijktijdig de portiekdeur opende met een sleutel. De verdachten gingen samen het portiek in.
Omstreeks het genoemde tijdstip hoorden bewoners van andere woningen in het portiek iemand heel hard schreeuwen in het trappenhuis en hoorden zij mensen rennen in het trappenhuis. De bewoonster van de [adres 2] , de woning naast die van [slachtoffer] , heeft haar voordeur geopend. Zij heeft verklaard dat zij [slachtoffer] schreeuwend de portiektrap zag afrennen terwijl hij zijn buik vasthield en om een ambulance riep. Zij hoorde de portiekdeur beneden dicht slaan. Zij zag [slachtoffer] weer de trap op komen, zijn sleutels uit zijn woning pakken en weer de trap af rennen. Even later zag zij [slachtoffer] halverwege het portiek op de grond liggen.
Op de camerabeelden is te zien dat [verdachte] om 18.10 uur het portiek uit kwam rennen. Hij is 1 minuut en 39 seconden in het portiek geweest. Zeven seconden later kwam [medeverdachte] naar buiten rennen.
De verdachten renden in de richting van de [straatnaam 2] . Op de hoek van de kruising tussen de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] staan vuilcontainers. Op de camerabeelden is te zien dat om 18.11 uur twee personen de hoek om kwamen rennen in de richting van de auto van [verdachte] . De rechtbank stelt, mede op grond van de verklaringen van de verdachten, vast dat dit de verdachten zijn. De eerste verdachte die de hoek om kwam rennen bukte ter hoogte van de vuilcontainers. De verdachten renden vervolgens naar de auto van [verdachte] , stapten in en reden weg.
Tussenconclusie
De rechtbank concludeert op grond van het bovenstaande dat er ook ten tijde van het toebrengen van het daadwerkelijk letsel aan [slachtoffer] sprake was van een samenwerking tussen de verdachten.
De afhandeling van het incident
Op grond van de eensluidende verklaringen van de verdachten stelt de rechtbank vast dat de verdachten na het incident terug zijn gereden naar de woning van [verdachte] , dat [verdachte] daar aan [medeverdachte] € 800,- en een knuffel heeft gegeven, en dat [verdachte] voor [medeverdachte] een taxi heeft besteld die [medeverdachte] naar huis heeft gebracht. Na 26 februari 2023 zijn tussen de verdachten vertrouwelijke gesprekken opgenomen (OVC). Daaruit volgt kort gezegd dat de verdachten nog minstens zeven keer samen in de auto van [verdachte] hebben gezeten en dat zij daarbij vriendschappelijk met elkaar omgingen.
Over de inhoud van de schoenendoos die tot twee keer toe mee is genomen naar het portiek, stelt de rechtbank het volgende vast.
De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van [medeverdachte] dat in de doos schoenen zaten die hij van [verdachte] cadeau had gekregen en die hij mee naar huis wilde nemen. Zowel om 15.00 uur als om 18.00 uur zijn de verdachten aangekomen in de auto van [verdachte] en in die auto weer vertrokken. Als [medeverdachte] schoenen mee naar huis had willen nemen, had het voor de hand gelegen dat hij de schoenen in de auto had laten staan. Ook blijkt uit het dossier dat [medeverdachte] , voordat hij na het incident naar huis is gegaan, een tas met werkkleding op heeft gehaald bij [verdachte] thuis. [medeverdachte] heeft geen aannemelijke verklaring gegeven waarom hij wel zijn kleding, maar niet zijn doos met schoenen bij [verdachte] thuis kon stallen. De rechtbank concludeert daarom dat in de schoenendoos géén schoenen zaten.
Ook de verklaring van [verdachte] roept op dit punt bij de rechtbank de nodige vraagtekens op. [verdachte] heeft over de schoenendoos verklaard dat die vooraf aan het incident leeg was en door [medeverdachte] was meegenomen zodat hij zichzelf kon voordoen als pakketbezorger. Deze verklaring vindt weliswaar enige steun in het dossier, want [medeverdachte] had de doos bij het portiek steeds met beide handen vast (zoals een pakketbezorger), maar onduidelijk blijft waarom een dergelijke vermomming nodig was om toegang te krijgen tot het portiek; [verdachte] had immers een sleutel van de portiekdeur, die hij ook tot twee keer toe heeft gebruikt.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verdachten geen sluitende reden gegeven waarom zij een schoenendoos meenamen naar een confrontatie met [slachtoffer] .
Wel is voor de rechtbank duidelijk dat [medeverdachte] de schoenendoos na het incident heeft weggegooid in een vuilcontainer op de hoek van de [straatnaam 2] . [verdachte] heeft verklaard dat hij dit heeft gezien. Deze verklaring komt de rechtbank betrouwbaar voor, allereerst omdat de schoenendoos door de politie niet is aangetroffen bij de verdachten en daarvoor door de verdachten geen (andere) aannemelijke reden is gegeven. Daarnaast strookt deze verklaring met de verklaring van beide verdachten dat [medeverdachte] [verdachte] tijdens het wegrennen inhaalde. Dat maakt het aannemelijk dat [medeverdachte] , die de schoenendoos steeds in handen had, de persoon was die als eerste om de hoek naar de [straatnaam 2] kwam rennen en dus de persoon is op de camerabeelden die bukt bij de vuilcontainer.
Net als de schoenendoos, is ook het gebruikte steekwapen nooit teruggevonden. Volgens [verdachte] heeft [medeverdachte] hem na het incident gezegd dat in de weggegooide schoenendoos het gebruikte mes zat. Hoewel het niet voor de hand ligt dat [medeverdachte] kort na het incident een lege schoenendoos zou weggooien, kan de rechtbank dat niet uitsluiten aan de hand van andere bevindingen uit het dossier.
De rechtbank concludeert dat het gebruikte steekwapen door één van de verdachten is verduisterd, zonder dat kan worden vastgesteld hoe dat precies is gebeurd.
Het staat niet vast wie [slachtoffer] heeft gestoken
De verdachten waren, naast [slachtoffer] , de enige personen die op het moment van steken in het trappenhuis van het portiek waren. Het is dus één van de verdachten geweest die [slachtoffer] in het midden van zijn buik heeft gestoken, waardoor deze om het leven is gekomen.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat op grond van de hiervoor geschetste feiten niet buiten redelijke twijfel vastgesteld kan worden wie van de verdachten [slachtoffer] gestoken heeft. Uit het forensisch onderzoek zijn geen verbanden naar voren gekomen tussen één van de verdachten en het steken van [slachtoffer] . Ook de technische reconstructie, de camerabeelden, de verklaringen van de verdachten zelf en van (andere) getuigen bieden allen onvoldoende aanknopingspunten om dit te kunnen vaststellen.
Medeplegen doodslag bewezen
Al de hiervoor geschetste omstandigheden samen wijzen er naar het oordeel van de rechtbank echter wél op dat de verdachten nauw en bewust hebben samengewerkt om het slachtoffer met behulp van een steekwapen al dan niet ernstig te verwonden. Zij hebben elkaar drie à vier weken voor het incident gesproken, waarbij [verdachte] aan [medeverdachte] een foto van [slachtoffer] heeft gegeven terwijl dat niet via Whatsapp mocht gebeuren. [medeverdachte] heeft toen een eerste verkenning uitgevoerd en daarover aan [verdachte] gerapporteerd. Vervolgens is [medeverdachte] nog driemaal bij het portiek geweest en [verdachte] tweemaal. Dit duidt er naar het oordeel van de rechtbank op dat de verdachten vastberaden waren om hun plan gezamenlijk tot uitvoering te brengen.
Hierbij komt dat géén van de verdachten een verklaring heeft gegeven waarom de confrontatie met [slachtoffer] , die maximaal iets meer dan één minuut heeft geduurd, zo uit de hand kon lopen dat een voorgenomen pak slaag plots een steek in de buik werd. De gang van zaken duidt er volgens de rechtbank veeleer op dat [slachtoffer] na het opendoen van zijn voordeur vrijwel direct in de buik gestoken is. Dat betekent dat er geen sprake was van een geleidelijk escalerende ruzie, maar van een doelbewuste, gerichte actie.
Daarbij ziet de rechtbank het overhandigen van € 800,- van [verdachte] aan [medeverdachte] na de uitvoering van het delict als het uitreiken van een beloning voor diens rol bij het ‘oplossen’ van het probleem dat [verdachte] met [slachtoffer] had. Het ligt naar het oordeel van de rechtbank niet voor de hand dat [medeverdachte] werd beloond en de vriendschap werd voortgezet als [verdachte] van mening was geweest dat [medeverdachte] verder was gegaan dan dat de bedoeling was.
Naar het oordeel van de rechtbank duidt de uitgebreidheid en heimelijkheid van de voorbereidingen, het tot tweemaal toe meenemen van een mysterieuze schoenendoos, het weggooien van die doos, en het belonen van [medeverdachte] met een betrekkelijk fors geldbedrag van € 800,- op een plan om [slachtoffer] te steken.
Bij de steek in de buik zijn diverse organen en bloedbanen geraakt en kwamen de ingewanden van [slachtoffer] uit zijn lichaam. De persoon die dit letsel heeft toegebracht, heeft volgens de rechtbank onmiskenbaar (voorwaardelijk) opzet gehad op de dood van [slachtoffer] . Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam, waaronder de buik, vitale organen bevinden en dat het steken in die regio een zeer groot risico op levensbedreigend letsel met zich meebrengt. Dit risico heeft zich helaas ook verwezenlijkt. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat ook de persoon die niet zelf heeft gestoken, voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer] . In het gezamenlijke plan om [slachtoffer] te steken, ligt de aanvaarding van de aanmerkelijke kans besloten dat de medeverdachte insteekt op vitale organen en daardoor de dood van het slachtoffer veroorzaakt.
De slotsom is dat [slachtoffer] nooit van het leven was beroofd zonder de rol van en samenwerking tussen de beide verdachten. De rechtbank acht ten laste van beide verdachten het medeplegen van doodslag bewezen.
Vrijspraak van medeplegen moord
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het impliciet primair ten laste gelegde medeplegen van moord, omdat niet vast staat dat sprake is van voorbedachte rade. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat er een plan was om [slachtoffer] te doden. Er is een plan geweest om [slachtoffer] ernstig te verwonden en in de uitvoering van het plan hebben de verdachten zoals hiervoor overwogen de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou komen te overlijden op de koop toegenomen. Deze vaststelling van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] brengt echter niet automatisch met zich mee dat het van meet af aan de bedoeling is geweest om [slachtoffer] te doden.
Het getuigenverzoek wordt afgewezen
Een informant uit het criminele circuit heeft aan het Team Criminele Inlichtingen (TCI) van de politie verklaard dat niet [verdachte] , maar ‘de illegale man’ [slachtoffer] heeft gestoken. De verdediging heeft ter terechtzitting verzocht om deze informant als getuige te horen in het geval de rechtbank twijfelt aan de waarachtigheid van de verklaring van [verdachte] .
De rechtbank wijst dit getuigenverzoek af omdat de noodzaak van het horen van de TCI-informant niet aan de rechtbank is gebleken. Ook als vast zou komen te staan dat [medeverdachte] heeft gestoken, is [verdachte] om voornoemde redenen medepleger van dat feit.