ECLI:NL:RBDHA:2025:7256

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
NL25.6327
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging voor voorlopig verblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 29 april 2025, is het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres had beroep ingesteld omdat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig had beslist op haar aanvraag van 15 maart 2024 voor een machtiging voor voorlopig verblijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de beslistermijn van 90 dagen had overschreden, nadat deze termijn met drie maanden was verlengd. Eiseres had de minister verzocht om alsnog binnen twee weken te beslissen, maar dit was niet gebeurd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ontvankelijk en gegrond is, en heeft de minister opgedragen om vóór 1 april 2026 een beslissing te nemen op de aanvraag. Indien de minister deze termijn overschrijdt, is zij een dwangsom van € 100,- per dag verschuldigd, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft de bestuurlijke dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, aangezien er 42 dagen zijn verstreken sinds de minister een dwangsom verschuldigd was. Eiseres had ook verzocht om een ordemaatregel, maar dit verzoek is afgewezen omdat de rechtbank met deze uitspraak al op het beroep heeft beslist. De minister is verder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 453,50, en het betaalde griffierecht van € 194,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6327

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. R.W.J.L. Loonen),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingediend omdat de minister niet op tijd zou hebben beslist op de aanvraag van 15 maart 2024 tot het verlenen van een machtiging voor voorlopig verblijf.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of partijen het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. De rechtbank heeft het beroep daarom niet op zitting behandeld en sluit hierbij het onderzoek. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
2. De minister moet uiterlijk binnen 90 dagen na het ontvangen van de aanvraag beslissen. [2] De minister heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken. [3] Eiseres heeft de minister, na het verstrijken van deze termijn, gevraagd om alsnog binnen twee weken te beslissen. Dat heeft de minister niet gedaan. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. [4]
3. Het beroep is ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
4. De meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats, heeft in de uitspraak van 16 augustus 2024 [5] geoordeeld dat bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn rekening moet worden gehouden met het ‘first in first out’ (fifo)-principe van de minister. Dit betekent dat de rechtbank een termijn van 90 dagen oplegt, die begint op het moment dat de minister de zaak van eiser in behandeling neemt. De minister heeft in haar verweerschrift aangegeven de aanvraag van eiseres in januari 2026 in behandeling te nemen. Dit betekent dat de minister vóór 1 april 2026 een beslissing op de aanvraag van eiseres bekend dient te maken.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
5. Eiseres heeft gevraagd om een dwangsom op te leggen als de minister niet op tijd beslist. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat, als de minister niet vóór 1 april 2026 een besluit op de aanvraag neemt, de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. [6] De rechtbank overweegt dat deze dwangsom redelijk is. De dwangsom is bedoeld als prikkel om het bestuursorgaan te bewegen een besluit te nemen. In de meeste gevallen is een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 7.500,- daarvoor voldoende. Als het bestuursorgaan een weigerachtige houding heeft, kan de rechtbank het bedrag van de dwangsom verhogen. In dit geval doet de rechtbank dat niet. Er is geen sprake van een weigerachtige houding bij de minister, maar van - algemeen bekende - capaciteitsproblemen. Toch is het belangrijk dat de minister spoedig een beslissing neemt op de aanvraag van eiseres. Daarom overweegt de rechtbank dat een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 7.500,- redelijk is.
Is de minister een bestuurlijke dwangsom verschuldigd?
6. Eiseres heeft gevraagd de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. De rechtbank zal de bestuurlijke dwangsom vaststellen op het maximale bedrag van € 1.442,-. [7] Er zijn namelijk 42 dagen verstreken, vanaf het moment dat de minister een dwangsom is verschuldigd.
Treft de rechtbank een ordemaatregel?
7. Eiseres heeft de rechtbank gevraagd in afwachting van de uitspraak in het beroep tegen het niet tijdig beslissen een ordemaatregel te treffen. De rechtbank heeft met de uitspraak van vandaag beslist op het beroep tegen het niet tijdig beslissen. Voor het treffen van een ordemaatregel bestaat daarom geen aanleiding.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en de minister voor
1 april 2026 een besluit moet nemen op de aanvraag. Doet de minister dat niet, dan is zij aan eiseres een dwangsom verschuldigd. De minister moet ook de maximale bestuurlijke dwangsom aan eiseres betalen.
9. De minister moet de door eiseres gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50. [8] De minister moet ook het betaalde griffierecht aan eiseres vergoeden.
10. De rechtbank wijst het verzoek om het treffen van een ordemaatregel af.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om vóór 1 april 2026 alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • stelt de hoogte van de door de minister aan eiseres verschuldigde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast op € 1.442,-;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 194,- aan eiseres te vergoeden;
  • wijst het verzoek om het treffen van een ordemaatregel af;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.A. Smit, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 2u, eerste lid van de Vreemdelingenwet (Vw).
3.Artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb.
4.Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder b, van de Awb.
6.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
7.Artikel 4:17 van de Awb.
8.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.