ECLI:NL:RBDHA:2025:7264

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
NL24.48149 en NL25.3047
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Turkse eiser met politieke activiteiten en de beoordeling van zijn asielmotieven door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2025, met zaaknummers NL24.48149 en NL25.3047, wordt de asielaanvraag van een Turkse eiser beoordeeld. De eiser, die afkomstig is uit Turkije en tot de Koerdische bevolkingsgroep behoort, heeft op 28 mei 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Hij heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag en tegen de afwijzing van zijn aanvraag op 14 januari 2025 als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, de minister van Asiel en Migratie, buiten de geldende beslistermijn heeft beslist op de asielaanvraag. Hierdoor is het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard, maar is het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag gegrond verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, rekening houdend met de uitspraak. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de asielmotieven van de eiser, waaronder zijn politieke activiteiten en de problemen die hij ondervindt als HDP-activist, onvoldoende zijn erkend door de verweerder. De rechtbank heeft de geloofwaardigheid van de asielmotieven van de eiser bevestigd en geoordeeld dat de afwijzing van de asielaanvraag onzorgvuldig en ondeugdelijk gemotiveerd was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.48149 en NL25.3047

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Erik),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.E. Herlaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen 1) het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag en 2) het alsnog genomen besluit waarbij de asielaanvraag van eiser is afgewezen.
1.1.
Eiser heeft op 28 mei 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Op 3 december 2024 heeft hij beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag (NL24.48149).
1.2.
Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 14 januari 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond. [1] Eiser heeft vervolgens apart beroep ingesteld tegen deze afwijzing (NL25.3047).
1.3.
De rechtbank heeft beroep op 20 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Yamac als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft de Turkse nationaliteit en stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1993. Hij legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is afkomstig uit Turkije en behoort tot de Koerdische bevolkingsgroep. Hij heeft door zijn afkomst discriminatie ervaren. Daarnaast is eiser politiek actief bij verschillende organisaties en betrokken bij de HDP-partij. Hij stelt hierdoor problemen te hebben ervaren aangezien hij in de negatieve aandacht is komen te staan van de autoriteiten. Ook heeft eiser zijn dienstplicht ontweken en stelt hij hierdoor problemen te krijgen.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven: 1) identiteit, nationaliteit en herkomst, 2) sympathie jegens de HDP-partij, 3) discriminatie vanwege zijn Koerdische afkomst en 4) oproep voor de militaire dienst.
4. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Daarnaast heeft verweerder eisers sympathie jegens de HDP-partij geloofwaardig geacht. De gestelde problemen die eiser hierdoor ervaart, heeft verweerder niet geloofwaardig geacht. Verder heeft verweerder de discriminatie vanwege de Koerdische afkomst van eiser deels geloofwaardig geacht. Ten slotte heeft verweerder de oproep voor de militaire dienst geloofwaardig geacht. Op grond van de geloofwaardige elementen kan eiser volgens verweerder echter niet als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag worden aangemerkt. Ook zijn deze elementen onvoldoende zwaarwegend om aan te nemen dat eiser een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. [2] Omdat eiser niet onmiddellijk asiel heeft aangevraagd toen dat mogelijk was – eiser is namelijk op 28 september 2022 naar Finland en op 2 oktober 2022 naar Nederland gereisd en heeft pas op 18 mei 2023 asiel aangevraagd – heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. [3]
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Ten eerste heeft verweerder de asielmotieven van eiser onjuist vastgesteld en gebrekkig geformuleerd. Het activisme van eiser op het gebied van mensenrechten en het feit dat eiser atheïst is en als gevolg hiervan problemen ondervindt zijn ten onrechte niet als asielmotieven vastgesteld. Ook had verweerder de sympathie voor de HDP-partij moeten aanmerken als activisme voor de HDP-partij en missen de gewetensbezwaren die eiser heeft geuit in het asielmotief over de oproep voor de militaire dienst. Ten tweede concludeert eiser dat de vastgestelde asielmotieven volledig geloofwaardig hadden moeten worden bevonden en heeft verweerder een ondeugdelijke motivering gegeven voor een ander oordeel. Verweerder komt niet toe aan de toepassing van artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vw, omdat eiser voldoende documenten heeft ingediend. Ook heeft verweerder ten onrechte tegengeworpen dat hij zich laat heeft gemeld voor het indienen van zijn asielaanvraag. Eiser heeft in de zienswijze toegelicht waarom hij niet onmiddellijk asiel heeft aangevraagd. Ten derde heeft verweerder ten onrechte geconcludeerd dat eiser geen gegronde vrees heeft voor vervolging dan wel een reële vrees heeft voor ernstige schade. Eiser heeft voldoende documenten overgelegd om dit te onderbouwen en bewezen dat hij aanhoudend en regelmatig te maken heeft gehad met negatieve aandacht. De problemen uit zijn verleden vormen een duidelijke aanwijzing voor zijn vrees en verweerder heeft geen goede redenen om aan te nemen dat deze problemen zich niet opnieuw zouden voordoen. [4]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen (NL24.48149)
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 14 januari 2025, buiten de geldende beslistermijn, op de asielaanvraag heeft beslist. Nu verweerder daarna alsnog op de aanvraag heeft beslist, is het belang van eiser bij een beoordeling van het beroep met zaaknummer NL24.48149, voor zover het is gericht tegen het niet tijdig beslissen door verweerder, komen te vervallen. [5] Dat beroep zal daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Aangezien wel terecht beroep is ingesteld omdat verweerder te laat was met beslissen zal verweerder hiervoor wel worden veroordeeld in de proceskosten van eiser.
Het beroep gericht tegen het alsnog genomen besluit (NL24.48149)
7. Nu het bestreden besluit is genomen terwijl een beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag was ingediend, is dat beroep van rechtswege tevens gericht tegen het bestreden besluit. De rechtbank verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank zal verweerder opdragen om een nieuw besluit te nemen op eisers aanvraag. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Asielmotieven
8. In het bestreden besluit en ter zitting heeft verweerder toegelicht dat eiser onder een van de risicoprofielen voor Turkije valt, namelijk als HDP-activist. [6] Verweerder stelt zich op het standpunt dat de begrippen sympathisant en activist in elkaars verlengde liggen en elkaar niet uitsluiten. Het asielmotief van eiser over zijn sympathie jegens de HDP-partij wordt dus in die context gelezen door verweerder.
8.1.
Ten aanzien van het activisme van eiser op het gebied van mensenrechten heeft verweerder zich in het bestreden besluit en ter zitting op het standpunt gesteld dat eiser zich publiekelijk op verschillende manieren heeft geuit over onderwerpen die hem aan het hart gaan, maar dat hij heeft verklaard dat deze uitingen telkens in het kader van de HDP hebben plaatsgevonden. Verweerder heeft het activisme van eiser op het gebied van mensenrechten dus niet als asielmotief vastgesteld. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
8.2.
Volgens het beleid van verweerder [7] is een asielmotief een onderwerp of verhaallijn in het asielrelaas van een vreemdeling dat verband houdt met of relevant is bij de beoordeling of iemand te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade. Hieronder vallen de feiten en omstandigheden die voor de vreemdeling reden vormen voor het aanvragen van bescherming.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op deze definitie het activisme van eiser op het gebied van mensenrechten had moeten aanmerken als asielmotief. Uit de verklaringen en onderbouwende stukken van eiser blijkt dat hij activist is en zich op individueel niveau en in samenwerking met diverse organisaties en andere activisten kritisch uit over het klimaat en eerdere en huidige mensenrechtenschendingen in Turkije. Eiser is filmmaker die bijdraagt aan kritische films en documentaires en ze ook zelf vervaardigt. Eiser uit zich ook door actief deel te nemen aan protesten, betogingen en acties. Hij is betrokken geweest bij diverse organisaties die bekend zijn door hun kritiek op de regering, zoals de HDP, Anadolu Kultur, Karakutu, Arjin en Amnesty International. Hieruit blijkt dat eiser zich in brede zin inzet voor mensenrechten. Hoewel eiser op enig moment heeft verklaard dat hij zijn activisme niet los ziet van de ideologie van de HDP, betekent dit niet dat verweerder alle activiteiten van eiser als sympathie voor de HDP heeft kunnen duiden. Nu daarnaast uit het beleid van verweerder over Turkije blijkt dat zowel voor personen die actief zijn op het gebied van mensenrechten als voor HDP-activisten een afzonderlijk risicoprofiel geldt, ziet de rechtbank niet waarom alle activiteiten van eiser als sympathie jegens de HDP worden geduid. Eiser heeft er in dit kader op kunnen wijzen dat niet van belang is onder welke ideologie eiser zijn activiteiten verricht en juist van belang is hoe de actor van vervolging zijn activiteiten kwalificeert.
8.4.
Omdat het vaststellen van de asielmotieven de eerste stap is in de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling volgt de rechtbank eiser in zijn standpunt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en ondeugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank zal zich hierna nog uitlaten over de geloofwaardigheid van de asielmotieven.
Geloofwaardigheid en zwaarwegendheid
9. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de problemen die eiser door zijn sympathie jegens de HDP-partij ervaart, ongeloofwaardig zijn.
9.1.
In het bestreden besluit en ter zitting heeft verweerder toegelicht dat eiser onder een van de risicoprofielen voor Turkije valt, namelijk als HDP-activist. [8] Daarbij heeft verweerder erkend dat het woordgebruik in het voornemen niet geheel recht doet aan de activistische houding van eiser en de activiteiten waaraan hij heeft deelgenomen. Hiermee erkent verweerder dat eiser significante kritiek heeft geuit op de Turkse autoriteiten. Verweerder heeft ook de verklaringen van eiser over de verschillende incidenten die hij heeft meegemaakt geloofwaardig geacht. Eiser heeft onder andere verklaard over de aanhouding en detentie toen hij nog minderjarig was, de bedreiging door de politie bij een inval om zijn huisgenoot te arresteren, de bedreiging door de politie toen eiser medewerker was bij Amnesty International, de bedreigingen door de politie tijdens andere evenementen en filmfestivals, het onderzoek op zijn adres van inschrijving na zijn vertrek uit Turkije en de bevraging van zijn vader door een officier van justitie in Turkije.
9.2.
Door slechts tegen te werpen dat deze gebeurtenissen losstaande incidenten zijn en dat eiser nadien geen problemen heeft ondervonden, heeft verweerder onvoldoende acht geslagen op deze incidenten en niet daadwerkelijk beoordeeld of al dan niet geloofwaardig is dat eiser op grond van zijn individuele omstandigheden in een negatieve belangstelling stond vanuit de Turkse autoriteiten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ook incidenten geloofwaardig geacht, waarbij niet deugdelijk is gemotiveerd dat deze niet kunnen gelden als negatieve belangstelling. Een voorbeeld hiervan is het onderzoek op het adres van eiser na zijn vertrek uit Turkije. De enkele stelling van verweerder eiser niet heeft toegelicht wat de precieze reden is dat de autoriteiten naar hem op zoek zouden zijn, acht de rechtbank in dit verband onvoldoende voor de conclusie dat het relaas op dit punt onvoldoende is onderbouwd. Ook als verweerder gevolgd wordt in het standpunt dat niet elk incident zonder meer de conclusie rechtvaardigt dat het samenhangt met een negatieve belangstelling van de autoriteiten, laat dit onverlet dat eiser een bovengemiddelde bekendheid geniet vanuit zijn vak, zijn uitingen makkelijk vindbaar zijn op internet en dat hij onder twee risicoprofielen valt, waardoor eerder aannemelijk is dat bepaalde negatieve aandacht van de autoriteiten zoals huisbezoeken of bedreigingen daarvan het gevolg zijn. In dit kader heeft verweerder dan ook niet deugdelijk gemotiveerd waarom hij eiser niet het voordeel van de twijfel heeft gegeven bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn problemen door zijn activisme, mede gelet op alle geloofwaardig geachte incidenten [9] en de eenvoudig online vindbare geloofwaardig geachte kritische uitingen van eiser.
10. Het voorgaande klemt temeer nu verweerder geloofwaardig acht dat eiser toen hij nog niet meerderjarig was, is gedetineerd en mishandeld door de autoriteiten. Eiser stelt terecht dat dit moet worden aangemerkt als een daad van vervolging dan wel ernstige schade toegebracht in het verleden als bedoeld in artikel 4, vierde lid, van de Kwalificatierichtlijn. Dit moet in beginsel als aanwijzing worden opgevat dat de vrees van eiser gegrond is dan wel het risico op ernstige schade reëel. Verweerder zal in dat geval aannemelijk moeten maken dat er goede redenen zijn die maken dat dit niet opnieuw zal gebeuren. Het enkele feit dat het gaat om gebeurtenissen uit 2010, maakt dit niet anders, daargelaten dat tijdsverloop een relevante omstandigheid kan zijn in de beoordeling. Verweerder heeft dit echter niet kenbaar betrokken in het bestreden besluit. Dit betekent dat evenmin deugdelijk is gemotiveerd dat het relaas – voor zover dat geloofwaardig is bevonden – onvoldoende zwaarwegend is om vervolging of een risico op ernstige schade aannemelijk te achten.
11. Uit het voorgaande volgt al dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal daarom geen oordeel geven over de overige beroepsgronden.
Beroep met nummer NL25.3047
12. Eiser heeft naast het van rechtswege ontstane beroep tegen het bestreden besluit ook op de gebruikelijke wijze beroep ingesteld tegen dat besluit. Dit beroep is ingeschreven onder nummer NL25.3047. Nu al een beroep van rechtswege bestond tegen het bestreden besluit dat hierboven is beoordeeld door de rechtbank, bestaat geen belang meer bij de beoordeling van het later ingediende beroep tegen hetzelfde besluit. Dit beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Voor zover stukken alleen in het dossier met nummer NL25.3047 zijn ingediend, heeft de rechtbank deze geacht tevens te zijn ingediend in het beroep met nummer NL24.48149.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen op eisers asielaanvraag is niet-ontvankelijk. Eiser krijgt hiervoor wel een vergoeding van zijn proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 453,50. [10]
14. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als ongegrond. Het beroep voor zover gericht tegen het alsnog genomen besluit is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Het beroep met nummer NL25.3047 is niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang.
15. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van acht weken.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder tevens in de door eiser gemaakte proceskosten in de procedure tegen het bestreden besluit. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814. [11] Het totale bedrag aan proceskosten komt daarmee op € 2.267,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met nummer NL24.48149 voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep met nummer NL24.48149 voor zover gericht tegen de afwijzing van de asielaanvraag gegrond;
- vernietigt het besluit van 14 januari 2025;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.267,50 aan proceskosten aan eiser;
- verklaart het beroep met nummer NL25.3047 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw.
4.Onder verwijzing naar artikel 4, vierde lid, van de Richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn).
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3348 (de Afdeling).
6.Zie paragraaf C7/34.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc)
7.Zie paragraaf C1/4.2.3 van de Vc en Werkinstructie 2024/6 over de geloofwaardigheidsbeoordeling in de asielprocedure.
8.Zie paragraaf C7/34.3.2 van de Vc.
9.Uitspraak van de Afdeling van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1499.
10.1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5.
11.1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1.