ECLI:NL:RBDHA:2025:7267

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
NL25.3002 en NL25.3003
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van eiser afgewezen wegens kennelijk ongegrond; beroep niet-ontvankelijk

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2025, met zaaknummers NL25.3002 en NL25.3003, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die de Palestijnse nationaliteit heeft, heeft op 9 februari 2024 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Deze aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie op 18 januari 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft verklaard dat hij vreest voor zijn leven bij terugkeer naar Gaza, vanwege problemen met zijn stiefvader en andere familieleden. De rechtbank oordeelt dat eiser geen procesbelang meer heeft, omdat hij met onbekende bestemming uit de opvang is vertrokken en zijn gemachtigde geen contact met hem heeft. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.3002 en NL25.3003
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.E. Herlaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Eiser heeft op 9 februari 2024 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 18 januari 2025 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. [1]
1.1.
Beide partijen hebben toestemming verleend om de zaak buiten zitting af te doen. [2]

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft verklaard de Palestijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1997. Aan zijn eerdere asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij vreest dat hij bij terugkeer naar Gaza door zijn stiefvader zal worden misbruikt.
3. Verweerder heeft de eerdere aanvraag van eiser op 11 april 2023 buiten behandeling gesteld, omdat eiser is verdwenen zonder hiervoor een reden op te geven. [3] Uit informatie van het COA [4] bleek dat eiser op met onbekende bestemming was vertrokken. Verweerder heeft daarbij een terugkeerbesluit opgelegd en daarbij bepaald dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten. Ook heeft verweerder aan eiser een inreisverbod opgelegd voor twee jaar. [5] Dit besluit staat in rechte vast.
4. Aan zijn opvolgende asielaanvraag heeft eiser nogmaals ten grondslag gelegd dat hij vreest dat hij bij terugkeer naar Gaza door zijn stiefvader zal worden misbruikt. Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij bij terugkeer voor zijn leven moet vrezen, vanwege problemen met de broer en de man van zijn ex-vrouw. De broer heeft hem met een mes in zijn arm gestoken en de man van zijn ex-vrouw wil hem vermoorden.
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven: 1) identiteit, nationaliteit en herkomst, 2) problemen met zijn stiefvader en 3) problemen met de broer en de kapitaalkrachtige man van zijn ex-vrouw.
6. Verweerder vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser niet geloofwaardig. Eiser heeft wisselend verklaard over zijn naam, geboortedatum en herkomst. Ook heeft eiser geen identificerende documenten overgelegd en wisselend verklaard over of hij over deze documenten beschikt. Daarnaast heeft eiser tijdens de verschillende gehoren aangetoond onvoldoende topografische kennis en algemene landenkennis te hebben over zijn herkomstgebied. Ook is eiser niet bekend met UNWRA, sprak hij regelmatig Frans tijdens de gehoren, strookt zijn etniciteit niet met de gestelde herkomst en heeft hij inconsistente en ongerijmde verklaringen afgelegd over zijn reisroute. Verweerder heeft de asielaanvraag daarom afgewezen als kennelijk ongegrond en daarbij het aan eiser opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod gehandhaafd.
Wat vindt eiser in beroep?
7. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser heeft last van ernstige psychische klachten en was hiervoor opgenomen in de kliniek Veldzicht. Verweerder heeft dit onderkend, maar heeft eiser kort na zijn ontslag uit de kliniek gehoord zonder eerst medisch advies te vragen aan Medifirst. Verweerder heeft zich zonder medische deskundigheid ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser gehoord kon worden omdat hij uit de kliniek is ontslagen en gestabiliseerd. Hiermee heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld en het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid. Hierdoor is eiser in zijn belangen geschaad.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
8. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep. Op 19 februari 2025 heeft verweerder aan de rechtbank laten weten dat eiser met onbekende bestemming uit de opvang is vertrokken. Uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat gelet op het fundamentele belang van het recht op toegang tot de rechter en het bieden van doeltreffende en effectieve rechtsbescherming, voorzichtig moet worden omgegaan met het verbinden van de conclusie dat geen proces-belang (meer) bestaat aan een dergelijke MOB-melding. [6] Een vreemdeling houdt belang bij zijn beroep als uit recente informatie blijkt dat hij nog contact onderhoudt met zijn gemachtigde. Dit is alleen anders als er andere concrete aanknopingspunten zijn dat een vreemdeling geen prijs meer stelt op bescherming in Nederland of dat hij anderszins geen actueel en reëel belang meer heeft.
8.1.
Eisers gemachtigde heeft de rechtbank op 19 februari 2025 laten weten dat hij momenteel geen contact heeft met eiser en dat eisers huidige woon- of verblijfplaats niet bij hem bekend is. Hieruit leidt de rechtbank af dat eiser geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland en daarom geen procesbelang heeft bij de behandeling van zijn beroep.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is niet-ontvankelijk.
10. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
11. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Drageljević, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, g en h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Zie artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder b en c van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4.Centraal Orgaan opvang asielzoekers
5.Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662.