In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser, van Ivoriaanse nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend, maar de minister van Asiel en Migratie heeft deze niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 28 april 2025 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De minister was vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van de minister in stand blijft.
De rechtbank overweegt dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Duitsland gedaan, dat is aanvaard. Eiser heeft aangevoerd dat hij medische zorg nodig heeft voor zijn astma en dat hij problemen ondervindt met de registratie van zijn leeftijd in Duitsland. De rechtbank oordeelt echter dat de minister deze omstandigheden terecht niet als reden heeft aangemerkt om de aanvraag in Nederland te behandelen. Eiser heeft geen recente medische stukken overgelegd die zijn stellingen onderbouwen.
De rechtbank concludeert dat de minister niet verplicht was om de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen, omdat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet relevant zijn voor de beoordeling van de overdracht aan Duitsland. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en stelt dat eiser kan worden overgedragen aan Duitsland, zonder recht op vergoeding van proceskosten.