ECLI:NL:RBDHA:2025:7285

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
24_3464
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor energiekosten op basis van schuld en dringende redenen

In deze zaak heeft eiseres, woonachtig in Rijswijk, een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van een schuld aan een energieleverancier. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk afgewezen, omdat deze betrekking had op een schuld en er geen dringende redenen waren om bijstand te verlenen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 11 maart 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als die van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de aanvraag voor bijzondere bijstand is afgewezen op grond van artikel 13 van de Participatiewet, dat stelt dat er geen recht op bijstand is voor het aflossen van schulden. Eiseres voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren, zoals de slechte staat van haar woning en de hoge energiekosten. De rechtbank concludeert echter dat er geen dringende redenen zijn die bijstandsverlening noodzakelijk maken, aangezien de schuld inmiddels niet meer bestaat en eiseres een nieuw contract heeft kunnen afsluiten.

Desondanks constateert de rechtbank dat verweerder ten onrechte heeft getoetst aan artikel 16 van de Participatiewet in plaats van aan artikel 49, aanhef en onder b. Dit leidt tot een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het besluit van 12 april 2024, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Verweerder wordt veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/3464

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.P. de Witte),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, verweerder

(gemachtigde: T. Baltus).

Inleiding

Bij besluit van 8 september 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor bijzondere bijstand voor de kosten van een schuld aan een energieleverancier afgewezen.
Bij besluit van 12 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiseres tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft op beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft beroep op 11 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eisers heeft op 12 juli 2023 een aanvraag voor bijzondere bijstand ingediend voor de jaarnota d.d. 12 mei 2023 van de energiekosten ter hoogte van € 3.712,71. Dit betreft de bijbetaling op het bedrag dat eiseres al maandelijks aan energiekosten heeft betaald.
2. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, op de grond dat de aanvraag ziet op een schuld en dat voor schulden geen bijzondere bijstand wordt verleend. Volgens verweerder zijn er geen dringende reden als bedoeld in artikel 16 van de Participatiewet (Pw) op grond waarvan toch tot toekenning moet worden overgegaan. Eiseres heeft er zelf voor gekozen om de schuld te laten ontstaan door enerzijds maandelijks een te laag voorschot te hebben betaald en anderzijds de verstrekte energietoeslag, die bedoeld was voor het betalen van de energierekening, aan andere zaken uit te geven. Het voorgaande betekent volgens verweerder dat aan een beoordeling van de aanvraag op grond van artikel 35 van de Pw niet wordt toegekomen. Voor zover de aanvraag toch beoordeeld moet worden aan dat artikel stelt verweerder zich op het standpunt dat stookkosten tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten behoren die uit de toepasselijke bijstandsnorm dient te worden voldaan en dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die reden geven tot toekenning van de aanvraag.
3. Eiseres voert aan dat er sprake is van bijzondere omstandigheden. Zij woont met haar echtgenoot en zeven kinderen in een oud, tochtig en vochtig slecht geïsoleerd half vrijstaand huis, wat zeer moeilijk te verwarmen is. Er zit veel schimmel op de muren waardoor er extra geventileerd moet worden. Haar vaste contract liep in december 2022 af, waarna automatisch een variabel contract ging lopen met prijzen die ongeveer 9x hoger waren dan het vaste contract. Eiseres heeft er op gewezen dat uit de Memorie van Toelichting bij de Energietoeslag blijkt dat de regering van oordeel is dat bij de huidige onverwachte en ongekend sterke stijging van de energieprijzen sprake is van extra kosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
Voorts betwist eiseres dat het voorschotbedrag van € 157,- te laag was. Dit was in de periode voor de gestegen prijzen een gemiddeld bedrag. Verder is het juist dat zij de energietoeslag niet heeft gereserveerd voor de jaarnota maar voor andere posten heeft gebruikt, maar dat maakt volgens eiseres niet dat de gehele aanvraag mag worden afgewezen.
4.1.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw heeft geen recht op bijstand degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
4.2.
Ingevolge artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw kan het college, in afwijking van artikel 13, eerste lid, onderdeel g, bijzondere bijstand verlenen indien daartoe zeer dringende redenen bestaan en de in onderdeel a genoemde mogelijkheid geen uitkomst biedt.
4.3.
Zeer dringende redenen in de zin van artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw doen zich alleen voor als de behoeftige omstandigheden van een betrokkene op geen andere wijze zijn te verhelpen dan door bijstandverlening, zodat die bijstandsverlening volstrekt onvermijdelijk is. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie dat een betrokkene schulden heeft die hem of haar bedreigen in de voorziening in het bestaan, bijvoorbeeld als daardoor huisuitzetting of afsluiting van water, gas of elektriciteit dreigt. [1]
5.1.
Niet in geschil dat de eindafrekening van de energiekosten is aan te merken als een schuld als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw. Voorts staat vast dat eiseres maandelijks beschikt over een bijstandsuitkering naar de voor haar geldende norm, zodat zij beschikte over middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan kon voorzien. Dit betekent dat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw aan het verlenen van bijstand in de weg staat.
5.2.
Van dringende reden als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw is de rechtbank niet gebleken. Dat als gevolg van de schuld afsluiting van het gas en/of elektriciteit of een huisuitzetting dreigde is niet vast komen te staan. Verder is ter zitting duidelijk geworden dat de schuld inmiddels niet meer bestaat en dat eiseres een contract bij een andere energiemaatschappij heeft kunnen afsluiten.
5.3.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht de aanvraag voor bijzondere bijstand afgewezen.
5.4
De rechtbank stelt evenwel vast dat verweerder bij de vraag of er sprake is van dringende reden ten onrechte heeft getoetst aan artikel 16 van de Pw in plaats van aan artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw. Zij wijst in dit verband op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 augustus 2021 [2] , waarin geoordeeld dat het begrip zeer dringende reden in deze artikelen niet dezelfde betekenis heeft, nu zeer dringende reden in de zin van artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw ook kan bestaan zonder dat zich een acute noodsituatie voordoet. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek kent. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit dient vernietigd te worden. Nu echter de aanvraag om bijzondere bijstand terecht is afgewezen, ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten.
6 Omdat beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 12 april 2024;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.