ECLI:NL:RBDHA:2025:7288

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
24_8973
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-uitkering en gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Frankrijk, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. De eiser had een AOW-uitkering aangevraagd, die aanvankelijk was toegekend op basis van een ongehuwde status. Echter, na een onderzoek door de afdeling Preventie en Handhaving, concludeerde de verweerder dat eiser een gezamenlijke huishouding voerde met een andere persoon, wat leidde tot de herziening van de AOW-uitkering naar een gehuwdenpensioen. Eiser betwistte deze conclusie en voerde aan dat hij slechts een kamer huurde en geen gezamenlijke huishouding voerde. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden beoordeeld, waaronder de verklaringen van eiser en de bevindingen van het onderzoek. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor een gezamenlijke huishouding, gezien het feit dat eiser en de heer [naam] op hetzelfde adres woonden en bijdroegen aan de kosten van de huishouding. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, omdat de herziening van de AOW-uitkering terecht was, gezien de schending van de inlichtingenplicht door eiser. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/8973

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] (Frankrijk), eiser

(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: drs. W. van den Berg).

Inleiding

Bij besluit van 3 juli 2024 (primair besluit I) heeft verweerder de aan eiser toegekende uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) per april 2023 herzien (gewijzigd naar gehuwdenpensioen).
Bij besluit van 5 juli 2024 (primair besluit II) heeft verweerder de aan eiseres toegekende AOW-uitkering per april 2024 gewijzigd in een ongehuwdenpensioen.
Bij besluit van 10 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiser tegen de primaire besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (telefonisch), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser heeft op 23 december 2022 een aanvraag voor een AOW-uitkering ingediend.
Bij besluit van 17 januari 2023 heeft verweerder aan eiser per 21 april 2023 een AOW-uitkering toegekend naar de norm van een ongehuwde.
2. In het kader van een steekproef heeft de afdeling Preventie en Handhaving onderzoek gedaan naar de woon- en leefsituatie van eiser. Daarbij heeft een medewerker van die afdeling eiser telefonisch gesproken op 25 april 2024. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport van 21 mei 2024.
3. Naar aanleiding van de bevindingen in dat rapport heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser over de periode van april 2023 tot april 2024 een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met de heer [naam] op het adres [adres] , [plaats] , Frankrijk. Eiser en de heer [naam] wonen op hetzelfde adres en zij leveren gezamenlijk een bijdrage aan de (kosten van de) huishouding. De aan eiser toegekende AOW-uitkering dient daarom over die periode te worden herzien naar een pensioen voor een gehuwde.
4. Eiser betwist dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. Hij huurt een kamer bij de heer [naam] en hij betaalt enkel de huur aan hem. Daarnaast is hij en ook de heer [naam] regelmatig niet in de woning. Zo gaat eiser regelmatig naar Tunesië en de heer [naam] naar zijn eigen thuisland. Verder is geen sprake van wederzijdse zorg. Ieder betaalde zijn eigen boodschappen en ieder hield zijn eigen woongedeelte schoon. Verder kookten zij uitsluitend voor zichzelf en werd de was gescheiden gedaan. Bovendien staat hij bij de belastingdienst in Frankrijk als alleenstaand geregistreerd.
5.1, Voor de toepassing van de AOW wordt als gehuwd aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert. Daarvan is sprake als twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben (het huisvestingscriterium) en zij voor elkaar zorgen door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins (het zorgcriterium). Wanneer sprake is van wederzijdse zorg is het mogelijk dat alsnog geen sprake is van een gezamenlijk huishouden als in het specifieke geval de relatie slechts als een commerciële relatie kan worden geduid.
Hoofdverblijf
5.2.
Uit het dossier is de rechtbank gebleken dat eiser bij zijn aanvraag het adres van de heer [naam] als zijn woonadres heeft opgegeven. Hij heeft ook verzocht zijn post naar dat adres toe sturen. Verder heeft eiser bij het telefoongesprek op 25 april 2024 met een medewerker van de afdeling Preventie en Handhaving verklaard dat hij daar sinds 7 juni 2023 woont en dat de heer [naam] daar ook woont. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat dat eiser en de heer [naam] hun hoofdverblijf hebben in de woning van de heer [naam] .
Wederzijdse zorg
5.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] kan wederzijdse zorg blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen voor elkaar zorgen. Een afweging van alle relevante feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het zorgcriterium in een concreet geval is voldaan.
5.4.
Eiser heeft tijdens het telefoongesprek op 25 april 2024 met de afdeling Preventie en Handhaving verklaard dat hij de helft van de totale huur van € 1100,- per maand betaalt, dat de boodschappen om en om worden betaald, dat hij en de heer [naam] om de beurt de huishouding doen, dat soms de was samen wordt gedaan en dat hij gebruik mag maken van de woonkamer. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldaan aan het criterium wederzijdse zorg. De door eiser overgelegde verklaring van de [naam] waarin deze volgens eiser aangeeft dat eiser een kamer bij hem huurt en dat hij volledig verantwoordelijk was voor zijn eigen persoonlijk huishouden geeft de rechtbank geen reden om anders te oordelen, reeds omdat deze verklaring achteraf is opgesteld.
5.5.
De rechtbank heeft voorts geen grond om te concluderen dat er sprake was van een commerciële relatie. Niet is gebleken van een schriftelijke overeenkomst waarin de prestaties over en weer zijn omschreven en dat voor de prestaties die worden geleverd prijzen zijn afgesproken die in het commerciële verkeer gebruikelijk zijn. Dit nog afgezien van het feit dat daarvan geen controleerbare betaalgegevens zijn overgelegd.
5.6.
Eiser heeft op 12 augustus 2024 telefonisch contact opgenomen met verweerder en gesteld dat hij, anders dan hij op 25 april 2024 heeft verklaard, uitsluitend de helft van de huur betaalde en dat er verder niets werd gedeeld of samengedaan. Dit heeft hij op de hoorzitting en in beroep herhaald. Volgens eiser was er toen sprake van een taalbarrière waardoor ruis in de communicatie was ontstaan. De rechtbank ziet echter geen reden om eiser niet te houden aan zijn eerst afgelegde verklaring op 25 april 2024. Zij neemt daarbij in aanmerking dat eiser in zijn bezwaarschrift heeft aangegeven dat hij “zijn leefsituatie tijdens het onderzoek op afstand duidelijk en helder heeft doorgegeven, niet wetende dat dit tegen hem zou worden gebruikt, anders had hij de werkelijkheid niet verteld”.
5.7.
Nu er zowel sprake is van een gezamenlijk hoofdverblijf als wederzijdse zorg is per april 2023 sprake van een gezamenlijke huishouding. De enkele omstandigheid dat eiser voor de Franse belastingdienst geregistreerd staat als alleenstaande is niet relevant. Voor de vaststelling of er sprake is van een gezamenlijke huishouding zijn uitsluitend de criteria zoals die gelden voor de AOW van belang.
5.8.
Nu aan eiser per april 2023 ten onrechte een AOW-uitkering is toegekend naar een pensioen voor een ongehuwde, heeft verweerder terecht de AOW-uitkering per die datum herzien. Voor het aannemen van dringende reden ziet de rechtbank geen aanleiding. De herziening is uitsluitend het gevolg van schending van de inlichtingenplicht door eiser. Voorts is niet gebleken dat de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor eiser heeft.
5.9
Ter zitting is nog aan de orde geweest dat bij primair besluit van 23 oktober 2024 aan eiser een boete is opgelegd. Partijen hebben afgesproken dat het beroepschrift in deze zaak mede wordt als gezien als een bezwaarschrift tegen dat besluit van 23 oktober 2024. Verweerder zal dat als zodanig in behandeling nemen. De rechtbank kan zich hier in vinden.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2023:862