ECLI:NL:RBDHA:2025:7288
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Herziening AOW-uitkering en gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Frankrijk, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. De eiser had een AOW-uitkering aangevraagd, die aanvankelijk was toegekend op basis van een ongehuwde status. Echter, na een onderzoek door de afdeling Preventie en Handhaving, concludeerde de verweerder dat eiser een gezamenlijke huishouding voerde met een andere persoon, wat leidde tot de herziening van de AOW-uitkering naar een gehuwdenpensioen. Eiser betwistte deze conclusie en voerde aan dat hij slechts een kamer huurde en geen gezamenlijke huishouding voerde. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden beoordeeld, waaronder de verklaringen van eiser en de bevindingen van het onderzoek. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor een gezamenlijke huishouding, gezien het feit dat eiser en de heer [naam] op hetzelfde adres woonden en bijdroegen aan de kosten van de huishouding. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, omdat de herziening van de AOW-uitkering terecht was, gezien de schending van de inlichtingenplicht door eiser. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.