ECLI:NL:RBDHA:2025:7313

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
NL25.14204
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 23 januari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Eiser, geboren in 1996 en van Nigeriaanse nationaliteit, heeft eerder in Frankrijk asiel aangevraagd en stelt dat hij een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling in Frankrijk. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure in Frankrijk. De rechtbank bevestigt het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat Nederland erop mag vertrouwen dat Frankrijk zijn verplichtingen nakomt. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat zijn situatie in Frankrijk zo ernstig is dat overdracht aan Frankrijk onevenredige hardheid zou betekenen. De rechtbank verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.14204 en NL25.14205
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E. El-Sharkawi)
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 23 januari 2025 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk ervoor verantwoordelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1996 en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Op
23 januari 2025 heeft eiser in Nederland asiel aangevraagd. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 11 januari 2021, 3 april 2023 en 26 april 2024 al in Frankrijk om internationale bescherming heeft verzocht. Nederland heeft op grond van artikel 18, eerste lid en onder d, van de Dublinverordening, de Franse autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen. [2] Frankrijk heeft dit verzoek op 14 februari 2025, op grond van artikel 18 eerste lid en onder d van de Dublinverordening, aanvaard. Frankrijk is daarom volgens verweerder verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt zich in op het standpunt dat de minister ten aanzien van Frankrijk ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser stelt dat hij een reëel risico loopt in Frankrijk op een onmenselijke en vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. Hij is eerder aan Frankrijk overgedragen door Duitsland. Gedurende deze herhaalde aanvraag had eiser geen recht op onderdak en andere voorzieningen, waardoor hij niet in zijn levensonderhoud kon voorzien. Eiser vreest dat hij bij een nieuwe overdracht opnieuw aan zijn lot wordt overgedragen. Daarnaast is hij bang dat Frankrijk zijn herhaalde asielaanvraag in het geheel niet in behandeling zal nemen. Eiser is ook van mening dat verweerder de asielaanvraag van eiser aan zich dient te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser voert daartoe aan dat hij in Frankrijk slachtoffer is geworden van een geweldsdelict, waarbij de Franse autoriteit hem geen bescherming heeft geboden. Gelet hierop vreest eiser voor zijn leven in Frankrijk.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [3] of artikel 4 van het Handvest.
6.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat voor Frankrijk mag worden uitgegaan van het interstatelijke vertrouwensbeginsel. Dit uitgangspunt wordt ook bevestigt in de jurisprudentie. [4] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er structurele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Frankrijk zijn. [5] Bovendien mag verweerder als gevolg van het claimakkoord ervan uitgaan dat eiser in Frankrijk in de gelegenheid wordt gesteld om een nieuwe asielaanvraag in te dienen en dat deze nieuwe asielaanvraag in behandeling wordt genomen overeenkomstig de internationale verplichtingen en relevante Europese richtlijnen. Daarnaast kan eiser zich – mocht hij problemen ervaren voor wat betreft de behandeling van zijn asielaanvraag – wenden tot de (hogere) Franse autoriteiten om daar zijn beklag te doen. Eiser heeft niet onderbouwd dat de Franse autoriteiten hem op dat vlak niet kunnen of willen helpen.
Ten aanzien van artikel 17 van de Dublinverordening
7. Nederland kan een asielaanvraag inhoudelijk in behandeling nemen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening indien de asielzoeker op basis van bijzondere, individuele omstandigheden aannemelijk maakt dat overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat in dit geval van een onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft hierbij veel beslissingsruimte.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op grond van de in het bestreden besluit gegeven motivering op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen aanleiding bestaat om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen. Niet is gebleken van bijzondere individuele omstandigheden die zodanig zijn dat overdracht aan Frankrijk van onevenredige hardheid zou getuigen. Eiser heeft zijn verklaringen dat zijn aangifte bij de Franse politie geen doel heeft kunnen treffen en hij door de Franse politie in steek is gelaten en op zichzelf was aangewezen, onvoldoende onderbouwd. De beroepsgrond slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepsgronden slagen niet. Dat betekend dat het beroep ongegrond is en het besluit van verweerder om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen omdat Frankrijk ervoor verantwoordelijk is, in stand blijft.
10. Nu er uitspraak is gedaan op het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [6] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
11. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.A Vinken, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van K. el Mahsini, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie artikel 30, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1863 en van 30 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3552.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.