ECLI:NL:RBDHA:2025:7314

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
NL25.14248
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren in 1992 en van Pakistaanse nationaliteit, had op 4 februari 2025 asiel aangevraagd in Nederland. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag, gezien eiser eerder in Zweden asiel had aangevraagd.

Eiser betoogt dat hij bij overdracht naar Zweden bang is om teruggestuurd te worden naar Pakistan, en stelt dat het besluit van de minister onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. Hij verwijst naar een eerdere uitspraak van de rechtbank van 3 juni 2024 en stelt dat de minister niet inhoudelijk op zijn bezwaren is ingegaan. De rechtbank oordeelt echter dat het beroep kennelijk ongegrond is, omdat de minister in het voornemen voldoende heeft uiteengezet waarom Zweden verantwoordelijk is voor de asielaanvraag.

De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Zweden van onevenredige hardheid getuigt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij geen bescherming kan inroepen bij de Zweedse autoriteiten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door voorzieningenrechter E.M.A. Vinken, in aanwezigheid van griffier K. el Mahsini.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.14248 en NL25.14249 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.G.P. de Boon)
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 4 februari 2025 niet in behandeling genomen omdat Zweden ervoor verantwoordelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1992 en heeft de Pakistaanse nationaliteit. Op
4 februari 2025 heeft eiser in Nederland asiel aangevraagd. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat hij eerder in Zweden asiel heeft aangevraagd. Zweden is daarom volgens verweerder verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. [2]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt dat hij bij overdracht bang is om teruggestuurd te worden naar Pakistan door Zweden, omdat eiser in Zweden uitgeprocedeerd is. Eiser betoogt dat het besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en dat er sprake is van een motiveringsgebrek. Verweerder heeft gebruik gemaakt van een standaard voornemen en is niet inhoudelijk ingegaan op de bezwaren van eiser. In dit kader verwijst eiser naar de uitspraak van 3 juni 2024 [3] . Door het standaardvoornemen ontneemt verweerder aan eiser de mogelijkheid om standpunten uit te wisselen over zijn Dublinprocedure. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het beroep van eiser op deze uitspraak inhoudelijk niet slaagt volgens verweerder. Gelet hierop had verweerder zijn asielaanvraag in behandeling dienen te nemen. In ieder geval had verweerder een zorgvuldig voorbereid voornemen moeten uitbrengen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is er sprake van een onzorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit?
6. Voor de beoordeling van de grond dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid door in de voornemenprocedure te volstaan met een standaard voornemen, verwijst de rechtbank naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 november 2023 [4] en uitspraak van 11 april 2025 [5] . De Afdeling heeft bepaald dat verweerder in het voornemen in elk geval alle voor zijn standpunt dragende overwegingen moet opnemen. Het is dan niet onzorgvuldig als verweerder vervolgens pas in het bestreden besluit gedetailleerd ingaat op hetgeen eiser in zijn persoonlijke verklaringen en eventuele zienswijze naar voren heeft gebracht.
6.1.
In de zaak van eiser heeft verweerder in het voornemen uiteengezet waarom hij Zweden verantwoordelijk houdt voor de asielaanvraag van eiser, dat hij in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding ziet om niet uit te gaan van het interstatelijke vertrouwensbeginsel ten aanzien van Zweden en dat hij geen aanleiding ziet om de asielaanvraag op grond van zijn discretionaire bevoegdheid bij zich te houden. Ook in het bestreden besluit zijn dit de dragende overwegingen. Verweerder heeft daarbij in aanmerking genomen dat eiser de mogelijkheid heeft om een klacht in te dienen bij de Zweedse autoriteiten wanneer dreigt dat Zweden zich niet houdt aan het claimakkoord of de daarbij relevante richtlijnen [6] . Ook heeft verweerder aangevoerd dat eiser zijn stelling over de dreiging van uitzetting niet nader heeft onderbouwd. Met betrekking tot de uitspraak van 3 juni 2024 overweegt verweerder - buiten het feit dat de uitspraak nog niet in rechte vaststaat - terecht dat geen sprake is van een vergelijkbare situatie. Omdat in het bestreden besluit eisers verklaringen over zijn individuele situatie wel zijn meegewogen oordeelt de rechtbank dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig tot stand is gekomen.
Ten aanzien van artikel 17 van de Dublinverordening
7. Voor zover eiser nog heeft bedoeld te stellen dat verweerder de zaak op grond van bijzondere omstandigheden aan zich had moeten trekken en daarmee een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening heeft bedoeld te doen, overweegt de rechtbank als volgt Nederland kan een asielaanvraag inhoudelijk in behandeling nemen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening indien de asielzoeker op basis van bijzondere, individuele omstandigheden aannemelijk maakt dat overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat in dit geval van een onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft hierbij veel beslissingsruimte.
7.1.
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat zijn overdracht aan Zweden van een onevenredige hardheid getuigt. De vrees van eiser dat hij bij aankomst zal worden uitgezet naar Pakistan leidt niet tot het oordeel dat eiser niet kan worden overgedragen aan Zweden. De rechtbank overweegt hiertoe dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen bescherming van de Zweedse autoriteiten kan inroepen. De rechtbank ziet in hetgeen eiser aanvoert geen reden op grond waarvan de minister was gehouden de asielaanvraag aan zich te trekken.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepsgronden slagen niet. Dat betekend dat het beroep ongegrond is en het besluit van verweerder om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen omdat Zweden ervoor verantwoordelijk is, in stand blijft.
10. Nu er uitspraak is gedaan op het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [7] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
11. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.A Vinken, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van K. el Mahsini, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie artikel 30, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 3 juni 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:8597.
4.Uitspraak van de ABRvS van 23 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4348.
5.Uitspraak van de ABRvS van april 2025,ECLI:NL:RVS:2025:1642.
6.De Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn.
7.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.