ECLI:NL:RBDHA:2025:7314
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren in 1992 en van Pakistaanse nationaliteit, had op 4 februari 2025 asiel aangevraagd in Nederland. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag, gezien eiser eerder in Zweden asiel had aangevraagd.
Eiser betoogt dat hij bij overdracht naar Zweden bang is om teruggestuurd te worden naar Pakistan, en stelt dat het besluit van de minister onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. Hij verwijst naar een eerdere uitspraak van de rechtbank van 3 juni 2024 en stelt dat de minister niet inhoudelijk op zijn bezwaren is ingegaan. De rechtbank oordeelt echter dat het beroep kennelijk ongegrond is, omdat de minister in het voornemen voldoende heeft uiteengezet waarom Zweden verantwoordelijk is voor de asielaanvraag.
De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Zweden van onevenredige hardheid getuigt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij geen bescherming kan inroepen bij de Zweedse autoriteiten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door voorzieningenrechter E.M.A. Vinken, in aanwezigheid van griffier K. el Mahsini.