In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 30 april 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld dat is ingediend door de verzoeker, die een asielaanvraag heeft ingediend. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 april 2025 behandeld, waarbij de verzoeker en zijn gemachtigde zich afmeldden, terwijl de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De gemachtigde van de verzoeker heeft aanvullende gronden ingediend, waarin zij wijst op de risico's van de voorgenomen afschaffing van het recht op asiel in Polen, aangenomen door het Poolse parlement op 21 februari 2025. De voorzieningenrechter oordeelt dat de minister, gezien deze ontwikkelingen, niet meer mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De uitspraak van een meervoudige kamer van de rechtbank, die deze kwestie in een andere zaak behandelt, kan gevolgen hebben voor het beroep van de verzoeker. Daarom wordt het beroep aangehouden in afwachting van die uitspraak. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, schorst het bestreden besluit en bepaalt dat de verzoeker niet mag worden overgedragen aan Polen totdat op het beroep is beslist. Tevens worden de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 907,-, aan de minister opgelegd.