ECLI:NL:RBDHA:2025:7320

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
NL25.12555 en NL25.12556
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser behandeld. Eiser, die stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie afgewezen met het argument dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser vreest echter voor zijn leven bij een mogelijke overdracht naar Frankrijk en heeft zorgen over de opvang en behandeling die hij daar kan verwachten. Hij verwijst naar verschillende bronnen en uitspraken die zijn vrees onderbouwen, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag niet in behandeling genomen hoeft te worden en dat het beroep kennelijk ongegrond is. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.12555 en NL25.12556

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. S.H. van Wingerden),
en

de minister van Asiel en Migratie,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 17 maart 2025 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk hiervoor verantwoordelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en op [geboortedatum] 1995 te zijn geboren. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser vreest bij mogelijke overdracht naar Frankrijk voor zijn leven en durft geen klacht in te dienen bij de Franse autoriteiten vanwege vrees voor verergering van de omstandigheden. Eiser wordt door een mensensmokkelaar bedreigd die over al zijn persoonsgegevens beschikt en een invloedrijk persoon is in Frankrijk, en eiser is gedwongen om drugs naar Nederland te smokkelen. Ook vreest eiser voor materiële deprivatie in Frankrijk en om op straat te moeten slapen. Uit bronnen [2] blijkt dat opvang alleen beschikbaar is voor iets meer dan de helft van de asielzoekers en dat in grote steden veel migranten (waaronder asielzoekers) op straat leven. Bij ondercapaciteit kan gesproken worden van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen. Ter onderbouwing verwijst eiser naar een uitspraak van de Duitse rechtbank Arnsberg [3] en de rechtbank Hannover [4] . Ook voert Frankrijk pushbacks uit en kan niet langer van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uit worden gegaan. Eiser loopt risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [5] en artikel 4 van het Handvest [6] . Er zijn aanwijzingen dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Uit het artikel van New Humanitarian [7] volgt dat de Franse overheid opzettelijk het aantal opvangplekken beperkt om het land zo onaantrekkelijk mogelijk te maken voor asielzoekers. De voorgenomen overdracht geeft in dit geval blijk van onevenredige hardheid. Daarom zou verweerder het asielverzoek aan zich moeten trekken op grond van artikel 17 Dublinverordening of nader onderzoek moeten doen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat als uitgangspunt geldt dat verweerder erop mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien de vreemdeling aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige aan het systeem gerelateerde tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest.
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. De rechtbank verwijst allereerst naar een aantal uitspraken [8] waarin de hoogste bestuursrechter (de Afdeling) heeft geoordeeld dat er ten aanzien van Frankrijk nog altijd kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarbij is onder andere ingegaan op het feit dat niet is gebleken van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Frankrijk. Verweerder mag daarom ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan, aldus de Afdeling. In voornoemde uitspraken heeft de Afdeling onder meer het AIDA Country Report: France (update 2022), en het AIDA-rapport (update 2023) betrokken.
5.2
De overige stukken waar eiser naar verwijst, leiden niet tot een ander oordeel. Deze stukken dateren van voor een aantal van bovengenoemde Afdelingsuitspraken en hoewel de Afdeling in haar uitspraken deze artikelen niet expliciet noemt, betekent dit niet dat de inhoud van de artikelen onbekend was, of dat de artikelen hadden kunnen leiden tot een ander oordeel. Ook de verwijzing naar de uitspraak van het Verwaltungsgericht Hannover en het Verwaltungsgericht Arnsberg leidt niet tot een ander oordeel. De uitspraken van een buitenlandse administratieve rechtbank, kunnen een indicatie geven dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verweerder heeft echter een eigen beoordelingsbevoegdheid en is niet gehouden om deze uitspraken te volgen.
5.3
Ook het specifieke geval van eiser leidt niet tot de conclusie dat hij bij overdracht naar Frankrijk een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM dan wel artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Eiser heeft de door hem gestelde omstandigheden niet voldoende onderbouwd. De Franse autoriteiten hebben met het claimakkoord gegarandeerd dat het asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen. Daaruit mag ook worden afgeleid dat zij eiser zullen behandelen en opvangen in overeenstemming met de Procedurerichtlijn, de Kwalificatierichtlijn, en de Opvangrichtlijn. Verder acht de rechtbank relevant dat in het geval van eiser sprake is van een gereguleerde overdracht, waarbij er geen aanwijzingen zijn dat hij met pushbacks te maken zal krijgen. Verweerder mocht dan ook uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Nader onderzoek
6. Voorts mag van eiser worden verwacht dat hij zich bij voorkomende problemen in de Franse asielprocedure, opvangvoorzieningen, of anderszins beklaagt bij de (hogere) Franse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor hem niet is of dat de Franse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen, dan wel dat het inroepen van hulp bij voorbaat zinloos is. De rechtbank ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht daarom geen grond voor het oordeel dat verweerder aanvullend onderzoek had moeten doen naar de feiten en omstandigheden.
Artikel 17 van de Dublinverordening
7. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat verweerder gehouden was gebruik te maken van diens discretionaire bevoegdheid overeenkomstig artikel 17 van de Dublinverordening. Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die verweerder heeft om deze hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van verweerder terughoudend. De rechtbank overweegt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom geen gebruik wordt gemaakt van deze bevoegdheid. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Franse autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen met of beschermen tegen de problemen die hij vreest vanuit de mensensmokkelaar. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat hetgeen eiser heeft aangevoerd, geen zodanig bijzondere, individuele omstandigheden betreffen dat deze maken dat zijn overdracht aan Frankrijk van een onevenredige hardheid getuigt waardoor verweerder het asielverzoek aan zich had moeten trekken.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
9. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [9] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van
J. Dommerholt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie het AIDA-rapport (update 2022 en update 2023), zie
3.Verwaltungsgericht Arnsberg van 25 april 2019, 12L190/19.A, r.o. 21.
4.Verwaltungsgericht Hannover van 25 juli 2023, 15 A 3773/23, p. 6.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
7.Zie het artikel van 27 april 2021,
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1318, 9 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3737, 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1863, 18 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2472, 30 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3552, en 3 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4011
9.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.