Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[eiser] , V-nummer: [v-nummer 1] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)
[eiseres] , V-nummer: [v-nummer 2] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)
[minderjarige 1]en
[minderjarige 2]
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van Moldavische eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvragen afgewezen op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat België verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van hun asielaanvragen. De rechtbank heeft de zaak op 1 april 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de eisers aanwezig was, maar de verweerder niet. De eisers, een gezin met twee minderjarige kinderen, hebben in augustus 2024 asiel aangevraagd in Nederland, maar hun aanvragen zijn niet in behandeling genomen omdat zij eerder in België asiel hebben aangevraagd.
Eisers betogen dat België niet voldoet aan de verplichtingen onder het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en verwijzen naar een AIDA-rapport en recente nieuwsberichten die de opvangcrisis in België beschrijven. De rechtbank oordeelt echter dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij overdracht aan België een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met de mensenrechten. De rechtbank concludeert dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat België verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen en dat de besluiten van de minister om de aanvragen niet in behandeling te nemen, in stand blijven. De rechtbank wijst de beroepsgronden van de eisers af en verklaart de beroepen ongegrond, zonder aanleiding voor proceskostenvergoeding.