3.2.Verweerder heeft vervolgens bij primair besluit de gevraagde watervergunning verleend. Verweerder heeft toestemming gegeven voor het dempen van de watergang van 190 m². Verweerder heeft drie voorschriften aan de watervergunning verbonden. De voorschriften luiden:
De grond moet bij het dempen in de richting van het blijvende oppervlaktewater worden aangebracht. Hierbij mag geen bagger in het blijvende oppervlaktewater terecht komen.
Ter compensatie van de demping moet tenminste 190 m² oppervlaktewater worden gegraven in de boezem zoals aangevraagd in de zaak 2023-005216.
3. Het oppervlaktewater voor de compensatie van de demping moet uiterlijk één jaar na vaststelling van de vergunning zijn gegraven.
4. Verweerder heeft in het bestreden besluit de watervergunning, zoals verleend bij primair besluit, aangepast, omdat één van de voorschriften onduidelijk geformuleerd was. In de aangepaste watervergunning is voorschrift drie als volgt geformuleerd:
3. Het oppervlaktewater dat dient ter compensatie van de demping van 190 m², moet uiterlijk één jaar na de demping zijn gegraven.
5. Eisers zijn het niet eens met de verleende watervergunning. Eisers wonen ten zuiden van de [gebied] . Eisers voeren in hun beroepschrift aan dat er procedurele fouten zijn gemaakt door verweerder, dat onduidelijk is waar de demping zal plaatsvinden en waar de watercompensatie komt en dat zij vrezen dat er meer water afgevoerd zal worden op de sloot langs de [straatnaam] , wat gevolgen kan hebben voor de waterhuishoudingen bij hun woningen.
Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de watervergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep van eisers ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Omdat de watervergunning vóór 1 januari 2024 is aangevraagd, blijft de Waterwet en de onderliggende regelgeving, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing.
8. Eisers voeren aan dat verweerder het derde voorschrift in de watervergunning ten onrechte heeft gewijzigd. Het voorschrift is door de wijze van formulering in het bestreden besluit nadeliger voor hen. De formulering van het voorschrift zoals dat in het primaire besluit stond, zorgde er namelijk voor dat de compensatie voor de demping van de watergang binnen één jaar na vergunningverlening moest zijn gegraven. Op grond van het nieuwe voorschrift moet de compensatie zijn gegraven binnen één jaar na de demping. Dit betekent dat vergunninghouder langer de tijd heeft om te beginnen met graven. Dat levert volgens eiser strijd op met het verbod op reformatio in peius. Wijziging van het voorschrift zorgt er ook voor dat het bestreden besluit rechtsonzeker is. Eisers voeren verder aan dat verweerder niet bevoegd was om opnieuw op de aanvraag te beslissen na intrekking van het eerste besluit van 13 december 2022. Ten slotte voeren zij aan dat de proceskostenveroordeling die verweerder heeft toegekend in de bezwaarfase te laag is.