ECLI:NL:RBDHA:2025:7371
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voortdurende maatregel van bewaring in het bestuursrecht met betrekking tot zicht op uitzetting naar Algerije
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2025 uitspraak gedaan in een vervolgberoep betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd op 24 maart 2025. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat het vooronderzoek op 25 april 2025 is gesloten, wat twee dagen later was dan de wettelijke termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Echter, de rechtbank oordeelt dat deze overschrijding niet aan haar te wijten is en dat er geen sprake is van onrechtmatigheid van het voortduren van de maatregel.
De rechtbank heeft ook het zicht op uitzetting naar Algerije beoordeeld. Eiser stelde dat er geen zicht op uitzetting was, maar de rechtbank concludeert dat er sinds december 2023 in het algemeen zicht op uitzetting naar Algerije bestaat. De aanvraag voor een laissez passer is nog in behandeling, en de rechtbank oordeelt dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat deze aanvraag zal falen. Eiser heeft ook aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende stappen heeft ondernomen.
Daarnaast heeft eiser betoogd dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen en dat er sprake is van een schending van artikel 8 van het EVRM vanwege zijn kind in Duitsland. De rechtbank heeft deze argumenten verworpen, omdat eiser niet heeft aangetoond dat er gewijzigde omstandigheden zijn die een lichter middel rechtvaardigen, en ook niet heeft kunnen bewijzen dat hij een kind en vriendin in Duitsland heeft. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.