ECLI:NL:RBDHA:2025:7381
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure tegen de Minister van Asiel en Migratie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten. De eiser, vertegenwoordigd door mr. F.J. Hoppenbrouwer, had een beroep ingediend omdat de Minister van Asiel en Migratie niet tijdig had beslist op het bezwaar van de eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum voor kort verblijf. Op 30 januari 2025 heeft de minister alsnog een besluit genomen op het bezwaar, waarna de eiser zijn beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting. De rechtbank overweegt dat wanneer een indiener zijn beroep intrekt omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan het beroepschrift, de bestuursrechter het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten van de indiener. In dit geval is de minister tegemoetgekomen aan het beroep van de eiser door alsnog een besluit te nemen op het bezwaar.
De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen en de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de eiser. De rechtbank heeft een vast bedrag van € 453,50 toegekend, rekening houdend met de wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak van licht gewicht was. Daarnaast moet de minister het door de eiser betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 april 2025.