ECLI:NL:RBDHA:2025:7381

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
NL25.2461
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure tegen de Minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten. De eiser, vertegenwoordigd door mr. F.J. Hoppenbrouwer, had een beroep ingediend omdat de Minister van Asiel en Migratie niet tijdig had beslist op het bezwaar van de eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum voor kort verblijf. Op 30 januari 2025 heeft de minister alsnog een besluit genomen op het bezwaar, waarna de eiser zijn beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting. De rechtbank overweegt dat wanneer een indiener zijn beroep intrekt omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan het beroepschrift, de bestuursrechter het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten van de indiener. In dit geval is de minister tegemoetgekomen aan het beroep van de eiser door alsnog een besluit te nemen op het bezwaar.

De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen en de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de eiser. De rechtbank heeft een vast bedrag van € 453,50 toegekend, rekening houdend met de wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak van licht gewicht was. Daarnaast moet de minister het door de eiser betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 april 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.2461
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. F.J. Hoppenbrouwer),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten.
Verzoeker heeft een beroep ingediend, omdat de minister niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum voor kort verblijf (hierna: het bezwaar).
Op 30 januari 2025 heeft de minister alsnog een besluit genomen op het bezwaar.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken. Hij heeft daarbij het verzoek gedaan om de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De minister heeft op het verzoek gereageerd en aangegeven bereid te zijn tot vergoeding van de proceskosten.

Overwegingen

1. De rechtbank vindt het in deze zaak niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.1
2. Als een indiener het beroep intrekt, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen aan diens beroepschrift, dan kan de bestuursrechter het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten van de indiener.2
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop, is de minister tegemoetgekomen aan het beroep van verzoeker. De minister heeft immers alsnog een besluit op het bezwaar van verzoeker genomen.
1. Artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, in samenhang met het Besluit Proceskosten bestuursrecht (Bpb).
4. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt de minister in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Volgens het Bpb is dit een vast bedrag, omdat verzoeker een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een verzoek in te dienen. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5, omdat deze zaak van licht gewicht is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in dit geval sprake is van een verzoek tot proceskostenveroordeling, waarbij het – al dan niet in geld uit te drukken – belang beperkt is en de aard van de zaak eenvoudig is. Dat geeft aanleiding om ten aanzien van het in onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb opgenomen gewicht van de zaak één categorie lager te hanteren dan ‘gemiddeld’. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet de minister het door verzoeker betaalde griffierecht vergoeden.3

Beslissing

De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van N.B. Yalcinkaya, griffier.
3 Artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 april 2025

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.