In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 16 april 2025, wordt het beroep van eiser behandeld dat is ingediend tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie op een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. Eiser had eerder een uitspraak van de rechtbank ontvangen waarin de minister was opgedragen binnen een termijn van acht tot twintig weken een beslissing te nemen. Aangezien de minister deze termijn had overschreden, heeft eiser beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling, omdat de minister niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en geeft de minister een termijn van twee weken om alsnog een besluit te nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister de termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50 en het griffierecht van € 187,- moet door de minister worden vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig te beslissen op aanvragen en de gevolgen van het niet naleven van deze termijnen.